hondsdagen, mijn jongen,’ hoorde hij haar zeggen, ‘ze zijn verraderlijk, verraderlijk, verra…’ Haar stem bleef, resoneerde tegen zijn schedeldak als een echo.

Even nog bleef hij besluiteloos staan. Toen draaide hij zich om, greep in het voorbijgaan jas en hoed van de kapstok en waggelde naar de deur. ‘Kom, we gaan naar het ziekenhuis. Ik wil het verhaal van de schilder, nu, vandaag.’

Vledder keek hem niet-begrijpend aan. ‘Maar,’ riep hij, ‘de dokter…’ De Cock luisterde niet. Onverstoorbaar liep hij verder de lange gang in. Vledder volgde, hoofdschuddend, zijn regenjas in een knoedel over zijn schouder.

De Cock kon er niet goed tegen. Die typische ziekenhuisgeur van lysol en carbol benauwde hem. Wanneer hij er beroepshalve moest zijn, maakte hij zijn bezoeken altijd zo kort mogelijk. Hij stootte Vledder aan. ‘Waar ligt-ie?’

‘Boven op de eerste etage.’

Ze gingen de trap op. Een paar jonge verpleegsters in krakend wit huppelden hen dartel voorbij. Vledder toonde zijn knapste gezicht en stralendste glimlach. De Cock vermoeide zich niet. Op de gang van de eerste etage troffen ze een jonge agent. Hij stond voor een gesloten deur, wijdbeens.

De Cock grijnsde hem vriendelijk toe. ‘Ik ben rechercheur De Cock.’

De agent lachte. ‘Met ceeooceekaa. Ik ken u wel.’

‘Mooi. Waar is je collega?’

‘Binnen, om die vent z’n handje vast te houden.’

‘Prachtig,’ zei de rechercheur grinnikend, ‘roep hem maar. Vledder en ik nemen de bewaking een halfuurtje over. Scharrel maar wat rond. Er zal wel ergens een keuken zijn met koffie en verpleegsters.’

De jonge agent maakte een grimas. ‘Een halfuurtje?’ ‘Ja, zo ongeveer. En maak je onderwijl geen zorgen. Wij gaan hier beslist niet weg voordat jullie terug zijn.’

De jonge agent knikte. Hij deed de deur van het ziekenkamertje open en wenkte zijn collega, een grote, zware kerel, die wat verveeld op een stoel naast het bed zat.

‘Kom, liefdezuster,’ spotte hij, ‘de rechercheurs nemen het even over.’

Collega liefdezuster kwam blij overeind. Een kleine onderbreking was hem welkom. Het straalde van zijn gezicht. Toen de agenten waren verdwenen, liepen Vledder en De Cock naar het bed. Aan het voeteneinde bleven zij staan en keken naar de man die hen in de flat zo had verrast. Een hernieuwde confrontatie.

Pierre Popko lag er wat witjes bij, op zijn rug, verbandgaas als een tulband om het hoofd. Hij bekeek zijn bezoekers rustig. De blauwe ogen stonden helder.

De Cock nam zijn oude, vilten hoedje van zijn hoofd en hield het onhandig, haast verlegen voor zijn borst. Het was een stuntelig gebaar, alsof hij niet precies wist waar hij zijn hoed moest laten. Vledder keek hem van opzij aan. Op zulke momenten ergerde hij zich aan De Cock. Dat stuntelige, gewild schuchtere gedoe van zijn leermeester stond hem tegen. Het was van De Cock een pose, zo wist hij, om zijn tegenstanders te ontwapenen. Het was alleen zo duidelijk, zo doorzichtig, dat Vledder niet begreep dat de mensen er zich steeds weer door lieten misleiden. ‘Hoe maakt u het?’ hoorde hij hem zeggen. Het klonk bezorgd. Pierre Popko schonk De Cock een matte glimlach.

‘Het gaat wel, ja, het gaat wel.’ Hij tastte aarzelend naar de witte tulband. ‘Mijn hoofd is nog gevoelig.’

De Cock schoof de stoel naast het bed wat dichter naar het hoofdeinde en ging zitten. ‘U hebt ook een flinke smak gemaakt.’ De schilder grinnikte zo’n beetje. ‘Ja,’ zei hij grijnzend, ‘dat mag u best zeggen. Hoe… eh, hoe is het met het kind?’ ‘Best, slechts een paar schrammetjes. Het is alweer thuis.’ ‘Ik wilde haar nog ontwijken.’ De hand op het witte laken maakte een gebaar. ‘Het ging niet meer. Ik kwam van de trap. Ik had te veel vaart.’

Er viel een kleine pauze.

Vledder liep van het voeteneinde van het bed vandaan. Hij schuifelde op zijn tenen naar het raam en ging daar op een wit houten stoeltje zitten, afwachtend, een notitieboekje op de knie. Hij wist dat dit slechts een aanloop was. De Cock zou het gesprek straks beslist in de richting van de moord voeren. Hij kende zijn leermeester. Het was zijn tactiek om kalm, bijna ongemerkt tot het onderwerp te komen. De schilder draaide met zijn hoofd, voorzichtig, omdat het pijn deed.

‘U bent rechercheur De Cock. Is het niet?’

De Cock knikte. ‘U kent mij?’

Pierre Popko aarzelde even. ‘Christel heeft mij van u verteld.’ ‘U kent Christel?’

De schilder glimlachte. ‘Christel is een oude vriendin.’ ‘Oude vriendin?’

‘Als vriendin, ja. Ik kende haar al voor zij in de Gravenstraat De Drie Rooskens begon. Ik heb haar een paar jaar geleden door haar broer leren kennen.’

‘Floor de Bougaerde?’

‘Inderdaad, zo noemt hij zich. Hij heeft om de een of andere reden als schrijver de naam van zijn moeder aangenomen. Hij heet eigenlijk Floris van Daele. Floor had een paar interessante boeken geschreven. Werk dat mij wel aansprak. Op een avond werd ik in een of andere soos aan hem voorgesteld. Het was het begin van een kortstondige vriendschap.’

‘Wat is er van hem geworden?’

Pierre Popko maakte een lichte schouderbeweging.

‘Dat weet ik niet. Zoals ik al zei, onze vriendschap heeft niet zo lang geduurd. Hij kreeg contact met mensen die mij niet aanstonden. Dat gaf op den duur een verwijdering. Ik heb later wel eens gehoord dat hij verslaafd was aan verdovende middelen. Ik weet niet of het waar is. Ik heb hem eenvoudig uit het oog verloren.’

De Cock knikte. ‘Maar uw… eh, vriendschap met Christel bleef?’

Pierre Popko toonde voor het eerst iets van onrust, onbehagen. Zijn benen bewogen onder het dek.

‘Wel?’ drong De Cock aan.

‘Mijn… eh, mijn vriendschap met Christel bleef.’

Zijn stem had ineens een scherpere klank.

De rechercheur boog zich naar hem toe. ‘En toen Nanette verscheen…?’

Hij had de vraag zo achteloos mogelijk gesteld. Gespannen lette hij op de reactie.

Over het gezicht van de schilder vloog een lichte blos. ‘Dat… dat was wat anders. Dat had niets te maken met Christel en mij. Ik bedoel, dat viel buiten onze vriendschap. Christel begreep dat.’

De Cock schudde zijn hoofd. ‘Ik niet.’

‘Wat?’

‘Ik begrijp het niet.’

Pierre Popko zuchtte. ‘Nanette, Nanette was een verdoving. U mag het achteraf ook een bevlieging noemen, waanzin.’ Hij spreidde beide armen in een theatraal gebaar. ‘Ze hield van mij, zei ze, alleen van mij.’

Hij schudde zijn hoofd en kneep zijn ogen stijf dicht. Zijn hele lichaam begon te beven. Boven de baard trilden de lippen. Zijn handen verkreukelden het laken.

‘De adder,’ siste hij, ‘de adder. Geloof me, ik ben door een hel gegaan, de laatste dagen, door een hel.’ Hij zuchtte diep. Het klonk als een snik. ‘Maar ik ben gelouterd, gelouterd…’ De Cock drukte de rug van zijn hand tegen het hete gezicht. Hij was bang voor een nieuwe shock. Uiteindelijk was dit verhoor door de behandelende arts verboden. Hij had geen toestemming. En als er iets gebeurde…

‘Laten we er samen eens kalm over praten,’ zei hij zacht sussend, ‘in alle rust, als verstandige mensen. Het zal u goeddoen, geloof me. Het lucht op. U… eh, u wilt er toch wel over praten?’ Pierre Popko knikte nauwelijks merkbaar.

De Cock nam het laken en veegde daarmee voorzichtig langs de scherpe neus, de ooghoeken en de wangen. Het gezicht van de schilder was nat van zweet. Het parelde in zijn baard. ‘Toen u uw oude vriendin Christel eens in De Drie Rooskens bezocht, zag u daar Nanette?’

‘Ja.’

‘Het was de eerste keer dat u haar ontmoette?’

‘Ja.’

‘En u vond haar aantrekkelijk?’

‘Ja.’

‘Verliefd?’

‘Niet direct.’

De Cock pauzeerde even. Hij glimlachte de schilder bemoedigend toe. Pierre Popko was iets rustiger

Вы читаете De Cock en het sombere naakt
Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату
×