‘Heeft ze hem nadien nog gezien?’
Lorette de Jong knikte traag. ‘Ze belde mij vanavond op… doodzenuwachtig. “Hij staat er weer,” zei ze, “achter de boom.” Ik heb mij toen onmiddellijk aangekleed en ben in Purmerend-Overwhere op de trein gestapt.’
‘Om mij dit alles te vertellen.’
‘Precies.’
‘Heeft Charmaine u een beschrijving… een signalement van die man gegeven?’
Lorette de Jong tastte in een binnenzak van haar colbert naar een notitie.
‘Ik heb het thuis opgeschreven.’ Ze vouwde het briefje met bevende vingers open. ‘Niet groot,’ las ze hardop, ‘ongeveer mijn lengte. Hij heeft zwart haar, donkere ogen en heeft een brede snor, zoals Turkse mannen die wel dragen. Op de rug van zijn rechterhand heeft hij een tatoeage in de vorm van een zonnetje. Charmaine zag die tatoeage toen de man geld uit zijn portefeuille pakte om haar te betalen.’
‘Nederlander?’
‘Hij heeft alleen gezegd “Wat kost het?” en daar kon Charmaine niets uit opmaken.’
De Cock kwam uit zijn stoel overeind. Lorette de Jong keek met een angstige blik naar hem op.
‘Wat gaat u doen?’
De Cock glimlachte.
‘Wat u van mij verwachtte… uw verhaal serieus nemen.’
Ze slenterden vanuit de Warmoesstraat naar de Lange Niezel. Het was er druk. Uit de cafes dreunden flarden muziek. Voor het sekstheater stonden mannen in de rij. Aan het einde van de Lange Niezel gingen ze rechtsaf de Achterburgwal op. Een leger van behoeftigen drentelde langs de etalages met schaars geklede vrouwen in barmhartig rood licht.
Vledder staarde nors voor zich uit.
‘Dat jij vanavond nog wilt gaan kijken.’
Het klonk als een verwijt.
De Cock keek hem van terzijde aan.
‘Waarom niet? Het is toch een kleine moeite om eens een babbeltje met die glurende man te maken?’
‘Een stom verhaal,’ morde Vledder. ‘Als een hoer niet kan verdragen dat een man naar haar kijkt, dan moet ze niet achter het raam gaan zitten.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Er is wel degelijk wat aan de hand. Die Lorette de Jong komt niet laat in de avond nog vanuit Purmerend naar Amsterdam om ons fabeltjes te vertellen. Haar laatste trein is weg. Ze moet met een taxi naar huis.’
‘Er is toch niets gebeurd,’ gromde Vledder. ‘Inbeelding… louter inbeelding. Die Lorette de Jong is alleen bang dat ze haar liefje kwijtraakt.’
‘Die man keek, betaalde en deed niets,’ merkte De Cock op.
Vledder grinnikte vreugdeloos.
‘Misschien is die Charmaine wel een oerlelijk wijf. Toen die man haar van dichtbij zag, schrok hij en verging hem de lust.’
De Cock reageerde niet.
Voor nummer 1017 bleef hij staan en bekeek het pand aandachtig. De gevel van het oude hotelletje De Veilige Haven was grondig veranderd. Hij ontdekte meerdere ingangen en de ramen waren vergroot.
De gordijnen van het peeskamertje[2] gelijkstraats waren dicht en het licht was uit. De oude rechercheur draaide zich half om en keek naar de boom aan de wallenkant van de gracht. Er was geen man met een snor. Hij liep naar de toegangsdeur van het peeskamertje en voelde aan de klink.
Tot zijn verwondering was die niet op slot. Hij duwde de deur met zijn schouder verder open en ging naar binnen.
Vledder volgde.
De Cock pakte zijn zaklantaarn uit de steekzak van zijn regenjas en liet het ovaal van licht door het kamertje dwalen. Ineens schokte hij. Op de vloer, naast het met een geruite plaid afgedekte peesbed lag het lichaam van een jonge vrouw. De oude rechercheur bukte bij haar neer en bekeek haar lange slanke hals.
Vledder boog zich over hem heen. De hete adem van zijn jonge collega kriebelde in zijn nek.
‘Dood?’
De Cock knikte. ‘Gewurgd.’
2
De Cock kwam uit zijn gehurkte houding overeind. Zijn oude knieen kraakten. Hij liet het ovaal van zijn zaklantaarn langs de wanden van het kamertje dansen op zoek naar een schakelaar van het licht. Toen hij die had gevonden, nam hij zijn ballpoint uit de binnenkant van zijn colbert en duwde met het uiteinde de schakelaar om. Het vertrek baadde in zacht rood licht.
De oude rechercheur borg zijn zaklantaarn weer in zijn regenjas en keek om zich heen. Tot zijn verbazing kon hij geen telefoontoestel ontdekken.
Hij wendde zich tot Vledder.
‘Bel verderop in het cafe van Smalle Lowietje naar de wachtcommandant, vraag assistentie en laat hem de meute waarschuwen.’
Vledder keek hem verwonderd aan.
‘Waar heb je assistentie voor nodig?’
De Cock zwaaide.
‘Geef het signalement van de man met de snor en laat een paar dienders op de Wallen snuffelen. Het is een gok, maar misschien loopt hij nog ergens rond.’
‘Denk je dat hij…’
De Cock onderbrak hem abrupt.
‘Bel eerst!’ riep hij veel vinniger dan zijn bedoeling was.
Toen Vledder het kamertje had verlaten, richtte De Cock zijn aandacht weer op de dode. Ze lag op haar rug met haar ogen gesloten. Haar armen lagen gestrekt langs haar lichaam. In het zachtrode licht zag ze er bekoorlijk uit. Het leek alsof ze vredig sliep, maar de vurige strangulatieplekken in haar hals vormden een gruwelijke dissonant.
Tot verwondering van De Cock was ze niet gekleed in het gebruikelijke tenue van een prostituee. Ze droeg een fraaie lichtgroene zomermantel, die tot haar knieen reikte. Haar lange geblondeerde haren lagen als een krans om haar gezicht. Links van haar hoofd ontdekte hij een afgerukte parelmoeren knoop. Die ontbrak aan de bovenzijde van haar mantel. Haar rechterhand omklemde een sleutelbos. Die sleutelbos in haar hand verbaasde hem.
Hij zocht in het kamertje naar verdere sporen van een worsteling. Alleen bij het fonteintje was het halfversleten vloerkleed verschoven en gedeeltelijk omgeslagen.
De Cock zette zijn voet op een roestige pedaalemmer naast het fonteintje en telde het aantal gebruikte condooms. Het waren er slechts drie. De jonge vrouw had, zo concludeerde de oude rechercheur, voordat de dood haar overviel, als prostituee een betrekkelijk rustige avond gehad.
Vledder kwam hijgend het kamertje binnen.
‘De groeten van Smalle Lowietje, de meute komt en de wachtcommandant heeft vijf dienders met het signalement de buurt ingestuurd.’ De jonge rechercheur grinnikte. ‘Ik ben benieuwd hoeveel mannen met snorren zij naar de Kit zullen slepen.’
De Cock wees naar de dode vrouw op de vloer.
‘Oerlelijk?’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Integendeel. Ze is… ze was heel mooi.’