‘Maar ze is negentien jaar, begrijp je, De Cock, negentien jaar. Echt een leeftijd om eens een nachtelijk avontuurtje te beleven. En daar steekt toch niets achter? Dat is toch gezond?’ ‘Ik ken vaders,’ zei de oude rechercheur bijna achteloos, ‘die voor de gezondheid van hun dochters aan iets anders de voorkeur geven.’

Vledder zuchtte wanhopig.

‘Je weet best wat ik bedoel. Er is nog geen sprake van een werkelijke vermissing. Wat wil die juffrouw Van Daele? Ze kan toch niet verlangen dat de hele recherche op pad gaat, telkens wanneer een jonge vrouw een nachtje buitenshuis doorbrengt? Dat is, dat is…’ Vledder zocht naar het juiste woord, ‘… dat is monnikenwerk.’

De Cock lachte luid. Hij plantte zijn oude vilthoedje achter op zijn hoofd en wandelde bedaard de recherchekamer uit. Vledder volgde, woedend, zijn regenjas in een knoedel over zijn schouder.

Bram ter Wielingen bleek een lange, slanke jongeman met vriendelijke grijze ogen en een snor met trots opgeheven punten. De Cock werd er zichtbaar door geimponeerd. Hij bekeek de snor met bewonderende aandacht. De jongeman vond die intense belangstelling voor zijn bovenlipbeharing wat pijnlijk. Onder de spiedende ogen van De Cock bewoog hij zich onrustig. ‘Wat wilt u?’

De rechercheur schoof zijn oude vilthoedje wat verder achter op zijn hoofd en wreef met een zakdoek de regen uit zijn gezicht. ‘Dat u ons ontlast van onze druipende regenjassen.’ De jongeman grinnikte wat verlegen.

‘Zeker, zeker, neemt u mij niet kwalijk.’

Hij kwam ineens in actie. Hij hielp bij het uittrekken van de jassen, hing ze weg en ging De Cock en Vledder voor naar een ruime kamer. Het was er wat rommelig, maar niet ongezellig. De Cock maakte een fauteuil vrij. Hij ging onuitgenodigd zitten en strekte behaaglijk zijn benen. Vledder volgde. Ter Wielingen stond er wat verloren bij, een trek van verbazing op zijn gezicht.

‘Wat, wat wensen de heren?’ Het klonk benepen.

De Cock plooide zijn gezicht in een vriendelijke grijns en keek de jongeman vanuit de diepte aan. ‘Nanette de Bougaerde,’ zei hij effen.

‘Wat?’

‘Nanette de Bougaerde,’ herhaalde De Cock. ‘Ze is nog minderjarig. We komen haar halen.’

Bram ter Wielingen grinnikte wat schaapachtig. ‘Ik, ik begrijp u niet.’

‘Het is anders helemaal niet zo moeilijk,’ zei de rechercheur. ‘U vroeg toch wat wij wensten? Wel, wij zijn rechercheurs van politie, verbonden aan het bureau Warmoesstraat. Wij wensen Nanette de Bougaerde. Volgens onze inlichtingen bevindt zij zich in uw woning.’

‘Wat?’

‘Uw woordkeus is wel erg beperkt. Verder bent u bijzonder traag van begrip, een slechte eigenschap voor een journalist. Maar goed, ik zal trachten duidelijker te zijn.’ Hij stak eerst kalm een sigaret op en blies de rook naar het plafond. ‘Nanette de Bougaerde,’ zei hij geduldig, ‘is, zoals gezegd, een minderjarig meisje. We hebben gegronde reden om aan te nemen dat zij de afgelopen nacht bij u heeft doorgebracht. Wanneer u het meisje niet aan ons uitlevert, haar verborgen houdt, haar huidige verblijfplaats voor ons verzwijgt, dan kunt u zich schuldig maken aan schaking.’ Hij wachtte even voor het gunstige effect. ‘En schaking is een misdrijf.’ Uit de mond van De Cock klonk het als een lekkernij.

De journalist keek hem wat dom aan. ‘Een misdrijf?’ ‘Ja zeker, artikel tweehonderdeenentachtig van ons aller Wetboek van Strafrecht. Een interessant artikel. U moet het maar eens lezen. Er staat zes jaar op.’

Ter Wielingen fronste zijn wenkbrauwen. ‘Zes jaar,’ prevelde hij.

De Cock knikte. ‘Een hele tijd. Als u ze goed en wel hebt uitgezeten, bent u in de dertig, bijna een oude man.’

De journalist ging zitten en wreef met zijn hand langs zijn ogen. Hij moest het even verwerken. In de regel had hij zichzelf wel in bedwang, was hij meester van de situatie. Zijn beroep bracht dat mee. Maar De Cock had hem geen tijd gegund.

Hij keek in het uiterlijk zo goedmoedige gezicht van de grijze rechercheur voor hem. Sluw en onverzettelijk leek het hem. Langzaam herstelde hij zich. Zijn waakzaamheid keerde terug. Journalist Ter Wielingen besloot, hoe dan ook, niet te capituleren. Onder zijn fraaie snor plooide zich een glimlach. ‘Was het maar waar,’ zei hij.

De rechercheur keek hem onderzoekend aan en merkte de veranderde houding op. ‘Wat bedoelt u?’

‘Dat Nanette de nacht bij mij in huis had doorgebracht. Ik moet zeggen, het is een zinnenprikkelende gedachte.’

Hij grinnikte zachtjes. ‘Maar het spijt me, ik moet u teleurstellen, Nanette is niet bij mij. Ze is ook niet bij mij geweest. Doorzoekt u rustig het hele huis. U zult geen spoortje van haar vinden. Ik heb haar trouwens in geen veertien dagen gezien.’ ‘U kent haar dus wel?’

‘Zeker, zeker. Nanette, waauw-waauw, wat een meid. Een schat.’ Hij lachte met zijn hele gezicht. ‘De wilde madelief uit De Drie Rooskens.’

De Cock trok zijn linkermondhoek wat omhoog.

‘Waauw-waauw,’ herhaalde hij toonloos. Hij ontnam aan de klank alle spanning. ‘En wanneer heeft u “waauw waauw Nanette” voor het laatst gezien?’

‘Dat zei ik u al, ongeveer veertien dagen geleden. Het was een min of meer toevallige ontmoeting.’

‘Hoezo, min of meer toevallig?’

‘Wel… eh.’

Plotseling stokte Ter Wielingen. Hij keek van De Cock naar Vledder en terug. Op zijn gezicht lag een uitdtukking van verbazing.

‘Ik… eh,’ hij schudde zijn hoofd, ‘ik snap het niet helemaal. Sinds wanneer zijn rechercheurs van bureau Warmoesstraat apostelen der zedelijkheid. Ik bedoel, vanwaar die belangstelling voor Nanette?’

‘Ze is weg.’

‘Wie?’

‘Nanette.’

‘Weg?’

De Cock knikte. ‘Christel van Daele, haar nicht uit De Drie Rooskens, is vanmorgen bij ons op het bureau gekomen om kennis te geven van haar vermissing. Begrijpt u nu onze belangstelling?’

Ter Wielingen knikte vaag.

‘Zeker, zeker,’ antwoordde hij wat afwezig. Hij had kennelijk nog moeite de verdwijning van Nanette de Bougaerde als een feit te aanvaarden. ‘Zegt u het maar,’ zuchtte hij.

‘U sprak van een toevallige ontmoeting.’

Ter Wielingen kwam uit zijn fauteuil naar voren en reikte naar zijn pakje sigaretten voor hem op het ronde tafeltje. De Cock keek naar de lange, enigszins tanige vingers van de journalist. Ze trilden.

‘Ja, ja, die ontmoeting.’

Hij stak een sigaret op en inhaleerde diep.

‘Het was in de avond. Ik dacht zo in de buurt van elf uur. Ik kwam van de krant. Ik had daar een verslag zitten maken van een terechtzitting die ik ’s morgens had bijgewoond en reed met mijn wagentje van de Nieuwezijds over de Dam via de Damstraat naar huis.’ Hij gebaarde met de sigaret in zijn hand. ‘Plotseling zag ik haar, in de Oude Hoogstraat, Nanette. Ze kwam van een van de grachten.’

De Cock keek de journalist ongelovig aan. ‘Van de Walletjes?’ ‘Van de Walletjes, inderdaad. Ik vond het ook vreemd. Echt. Ik kende haar wel niet zo goed, maar Nanette leek mij toch echt niet het meisje om daar in de buurt alleen rond te scharrelen. Ik kon mijn ogen dan ook niet geloven.’

‘Wat hebt u gedaan?’

‘Ik reed eerst door, draaide daarna mijn wagentje en reed haar achteropkomend weer voorbij. Onderwijl keek ik in mijn achteruitkijkspiegel.’

‘En?’

‘Ik had mij niet vergist. Ze was het. Ik ben doorgereden en heb mijn wagentje op het Damrak bij De Bijenkorf geparkeerd. Vandaar ben ik te voet naar de Gravenstraat gegaan. Bij De Drie Rooskens bleef ik op haar staan wachten. Het duurde niet lang. Al na een paar minuten kwam ze rustig aanwandelen.’ ‘Wat zei ze?’

De journalist deed opnieuw een trek aan zijn sigaret. ‘Ik deed net alsof ik haar toevallig ontmoette. Over het feit dat ik haar van de Walletjes had zien komen, heb ik met geen woord gerept. Ik durfde dat ook niet goed. Begrijpt u, ik wilde vooral niet de indruk wekken dat ik haar had bespioneerd. Tenslotte had ik geen enkel recht

Вы читаете De Cock en het sombere naakt
Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату
×