Bovendien ligt haar paspoort nog bij de familie d’Hovenier.’

De Cock knikte. ‘We kunnen dus gevoeglijk aannemen dat ze nog ergens hier in Amsterdam rondhangt. Het is zaak dat we haar vinden, en liefst zo snel mogelijk. Ik heb haar verdwijnen aanvankelijk niet zo ernstig opgevat, maar ik begin me nu toch wel ongerust te maken.’

Vledder keek hem wat verward aan. ‘Denk je dat zij…’ ‘Wat?’

‘Dat zij Tjeerd Talema heeft vermoord?’

De Cock antwoordde niet direct. ‘Weet je, Dick,’ zei hij aarzelend, ‘die Mabel Paddington heeft me van het begin af aan voor raadsels geplaatst. Ze kwam nog dezelfde dag waarop wij de dode uit de gracht haalden, naar het politiebureau, met het schilderij van Tjeerd Talema onder haar arm. Ze vroeg liefjes: “Behandelt u de zaak van de drenkeling?” Toen ik dat bevestigde, zei ze: “Ik kan u inlichtingen verschaffen, ik heb een tijdje scharrel met hem gehad.” Dat was nogal vreemd. Want hoe wist zij vooruit, zonder enige verdere informatie, dat de drenkeling haar vriend was, de man wiens portret zij onder haar arm droeg? Er had weliswaar een signalement van de dode in de krant gestaan, maar Mabel Paddington had op het moment dat zij bij mij kwam, feitelijk nog geen enkele aanleiding te veronderstellen dat de dode man haar vriend was. Ze had in alle redelijkheid nog geen tijd gehad om hem te missen.’ ‘Hoe bedoel je?’

‘Wanneer haar vriend geruime tijd niet was komen opdagen en ze had dan op het krantenbericht over de drenkeling gereageerd, dan was haar gedrag alleszins begrijpelijk geweest. Maar ze had haar Marcel een dag tevoren nog gesproken. Heel gezellig. En er was niets dat op een naderend onheil wees.’

Vledder trok een ernstig gezicht. ‘Zo bezien was het inderdaad vreemd dat ze onmiddellijk op het bericht over de drenkeling reageerde.’

De Cock knikte. ‘Maar wat mij het meest verbaasde, was haar reactie op mijn mededeling dat haar vriend was vermoord… Ze had de moordenaar onmiddellijk pasklaar bij de hand.’ ‘Robert d’Hovenier.’

‘Ja, compleet met motief. En toen wij niet snel genoeg op haar aanwijzingen ingingen, voerde ze een paar dagen later in de aula die vertoning op.’

Vledder trok rimpels in zijn voorhoofd. ‘Zou ze er echt van overtuigd zijn dat Robert d’Hovenier de moord pleegde?’ De Cock maakte een achteloos gebaar. ‘Er zijn twee mogelijkheden. Of ze heeft van het begin af aan bewust geprobeerd ons onderzoek in een verkeerde richting te sturen, of ze heeft iets gezien of gehoord dat haar direct de zekerheid heeft gegeven dat neef Robert de dader is.’

Vledder stak een vinger omhoog. ‘En dat ze iets weet bewijst dat schilderij van de vermoorde, met de dodelijke wond op de juiste plaats.’

De Cock kwam langzaam uit zijn stoel overeind. Hij keek op zijn horloge. Het was ruim een halfuur voor middernacht. Op zijn gemak slenterde hij naar de kapstok en zette zijn hoedje op. Vledder kwam bij hem staan. ‘Ga je op pad?’

‘Ja.’

‘Waarheen?’

‘Naar het Singel bij de Torensluis. Als tegen sluitingstijd Robert d’Hovenier uit die kroeg komt, arresteer ik hem.’

Vledder staarde hem verbaasd aan. ‘Arresteren?’

‘Ja.’

‘Voor moord?’

De Cock schoof zijn oude hoedje naar voren. Zijn gezicht was een grote, brede grijns. ‘Voor openbare dronkenschap.’

20

‘Je ziet er belazerd uit.’

Robert d’Hovenier keek de grijze speurder aan, grijnzend, halfspottend. ‘Had u iets anders verwacht?’

De Cock haalde achteloos zijn schouders op. ‘Het is triest wanneer je een man zijn zelfrespect ziet verliezen.’

Robert d’Hovenier snoof. ‘Bent u wel eens beschuldigd? Beschuldigd van moord, door het enige meisje van wie je houdt? Dat is triest! En het wordt nog triester wanneer je achteraf merkt…’ Hij maakte zijn zin niet af, keek wat lodderig omhoog.

‘Ben ik gearresteerd?’

‘Een halfuurtje geleden,’ antwoordde De Cock effen. ‘Voor moord?’

De rechercheur krulde zijn lippen tot een glimlach. ‘Kan dat dan?’ vroeg hij ontwijkend. ‘Kan ik jou voor moord arresteren? Ik meen dat je tot nu toe steeds hebt beweerd dat je met de dood van Marcel niets te maken had?’

Robert d’Hovenier kwam half uit zijn stoel overeind en boog zich naar De Cock. ‘Ik weet het!’ riep hij fel. ‘Ik weet dat ik er niets mee te maken heb.’ Hij sloeg met zijn vuist krachtig op zijn borst. ‘Ik weet het hier vanbinnen. Maar wie weet het nog meer?’ Hij bracht zijn handen voor zijn gezicht. ‘Mijn God, als het lang duurt, ga ik zelf nog geloven dat ik het heb gedaan.’ Hij zakte terug op zijn stoel en wreef met de rug van zijn hand langs zijn droge lippen. ‘Mag ik een glaasje water?’ De Cock slenterde naar het fonteintje en schonk een glas water in. Via de wandspiegel keek hij naar zijn arrestant. In zijn hart kroop medelijden. Deze jongen was tegen de zware spanningen niet opgewassen! Hij draaide zich om en zette het glas voor hem neer.

‘Ik had je graag een biertje aangeboden, maar dat heb ik niet.’ Robert glimlachte zwakjes. ‘Ik heb de laatste dagen heel wat mensen gesproken, rechercheur. Tientallen. Je staat er eenvoudig versteld van hoeveel mensen je met een borrel aan het praten krijgt. Hoe meer borrels, hoe meer ze praten. En weet je wat ze zeggen?’

‘Nou?’

‘Ze zeggen, De Cock, dat jij een verrekt schrandere kerel bent… dat je vroeg of laat de moordenaar van die vent toch te pakken krijgt. Zie je, daarom is het misschien goed dat ik nu open kaart speel.’ Hij trok zijn stropdas los en streek met zijn hand langs zijn boordje. ‘Ik heb nagedacht, De Cock. Ik heb zo lang nagedacht, dat ik er ziek van werd.’

‘En?’

Robert d’Hovenier bracht zijn wijsvinger naar zijn neus. ‘Nu moet u goed luisteren. Mabel zegt dat ik Marcel heb vermoord.’ ‘Dat zegt ze.’

‘Juist! En Mabel is niet gek. Ik bedoel, ze is geen meisje dat zomaar wat zegt.’

‘Dat neem ik niet aan.’

De jongeman gebaarde wat onzeker in de ruimte. ‘Haar conclusie moet ergens op steunen, nietwaar? Ze moet iets hebben gehoord of gezien.’

De Cock keek hem strak aan. ‘Voor een man met een hoop drank in zijn lijf ben je opmerkelijk helder.’

Robert d’Hovenier tikte tegen de zijkant van zijn hoofd. ‘Vergis u niet,’ zei hij grijnzend. ‘Ik weet wat ik zeg. Denk niet dat ik openhartig ben om u te plezieren. Ik voel er alleen weinig voor de dupe te worden van de een of andere louche zaak.’ De Cock trok zijn wenkbrauwen op. ‘Louche zaak?’ Robert d’Hovenier grinnikte. ‘Die Marcel is toch niet voor niets vermoord? Ik bedoel, je slaat toch niet iemand zijn hersens in alleen omdat zijn gezicht je niet aanstaat? De man die Marcel vermoordde, wist heel goed wat hij deed.’

‘De man?’

Robert d’Hovenier keek verrast op. ‘U luistert inderdaad goed,’ zei hij bewonderend. ‘Ik zei man… en ik bedoel man.’ Hij pakte zijn glas en dronk het half leeg. ‘Dat gekke portret dat Mabel van de dode Marcel schilderde… dat was goed, dat was zelfs zo goed dat u er kapot van was.’ Hij knikte de rechercheur grinnikend toe. ‘U kunt dat moeilijk ontkennen. U was er kapot van en trok onmiddellijk uw conclusie… eenzelfde conclusie als waartoe ik een paar dagen later kwam: Mabel Paddington kon de dode Marcel zo trefzeker schilderen omdat ze hem ook dood had gezien.’

De Cock streek met zijn hand over zijn grijze haren. ‘Het lijkt me een juiste conclusie,’ zei hij.

Robert d’Hovenier nam zijn vreemde brilletje af en wreef met een slip van zijn overhemd de glazen schoon. ‘U weet,’ zei hij bedaard, ‘dat de conclusie juist is. Mabel Paddington zag de vermoorde Marcel… en ze zag zijn moordenaar.’

‘Wat?’

Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату
×