Helena van Troje nog lelijk. Hij beschreef haar als een vrouw om…’

‘…om voor te sterven.’

De dokter keek naar de rechercheur op. ‘Dat klinkt achteraf wat cynisch. Tjeerd stierf voor haar zelfs tweemaal.’

Een tijdlang liepen ze zwijgend voort, ieder verzonken in gedachten. Op de brug naar de Brouwersgracht bleef De Cock staan. Hij steunde met zijn armen op de brugleuning en keek naar beneden. Er werd gespuid. Het water stroomde zachtjes langs de pijlers. Hij draaide zich weer om en keek naar de jonge dokter. ‘Zonder uw medewerking was de maskerade in Zoetekamp niet mogelijk geweest.’

‘Dat weet ik.’

‘Waarom liet u zich tot dat macabere spel verleiden?’ Hoekstra trok zijn schouders op. ‘Vriendschap en hebzucht… of hebzucht en vriendschap. U mag de volgorde zelf kiezen. Ik weet achteraf echt niet meer waar het accent lag.

Mijn ouders zijn niet rijk, meneer De Cock. Het heeft hun heel wat opofferingen gekost om mij te laten studeren. Ik ben ze daar dankbaar voor uiteraard. Maar als je met een lege portemonnee een dokterspraktijk moet overnemen…’ Hij maakte zijn zin niet af.

‘Ik wist niet waar ik aan begon. Toen Tjeerd met het voorstel kwam, leek het idee me wel grappig. Het wekte herinneringen aan onze studententijd, toen we ook graag tegen die geordende maatschappij schopten. Maar ik heb jaren in spanning geleefd. En dan die nooit aflatende dorpsroddel! Alleen terwille van Tjeerd heb ik volgehouden. Ik had anders al jaren eerder de zaak aan de autoriteiten opgebiecht.’

‘Dat klinkt burgerlijk.’

De jongeman reageerde fel. ‘Zijn wroeging en berouw burgerlijke begrippen?’

‘U bent dokter uit roeping?’ vroeg De Cock.

Op het gezicht van de man verscheen een wat smartelijke trek. ‘Roeping is zo’n groot woord. Ik ben geen idealist en ik heb nooit innerlijke stemmen beluisterd. Maar ik wist wat ik deed toen ik medicijnen ging studeren. Het was een bewuste keuze.’

De Cock knikte. ‘Er zijn ontwikkelingslanden,’ zei hij weifelend, ‘die kampen met een ontstellend gebrek aan artsen.’ Hij pauzeerde even en monsterde het gezicht van de dokter. ‘En veel van die landen zijn niet bij Interpol aangesloten.’ Hoekstra slikte. Zijn adamsappel wipte op en neer.

‘U bedoelt?’

‘Ik bedoel,’ zei De Cock wat korzelig, ‘dat er niemand mee is gebaat wanneer u een jaar of wat in een gevangenis verdwijnt.’ Hoekstra knikte peinzend. ‘Hoeveel tijd heb ik?’

‘Twee dagen.’

‘En dan?’

‘Dan zal ik proberen u te arresteren.’ Hij liet de brugleuning los en slenterde de Brouwersgracht op. Aan de wallenkant bij een paar oude kolenschuiten bleef hij staan. ‘Hier hebben we hem gevonden.’

‘Tjeerd?’

‘Ja, een week geleden.’

De dokter staarde in het troebele grachtenwater. De stroming had wat vuil bijeengedreven. Een paar ruwe, scheve planken en een verrotte matras schuurden tegen de kademuur. Na een poosje keek hij op. Rond zijn mond lag een verbeten trek. ‘Ik was zijn vriend… Wat doet u met zijn moordenaar?’

De Cock schoof een cafeetje binnen en hees zich op een kruk aan de bar. Hij duwde zijn hoedje wat naar achteren en bestelde een groot glas pils. Onderwijl strekte hij zijn lome benen. Zijn voeten deden hem pijn en dat was, zo wist hij, een slecht teken. Om de helse prikkeling te verdrijven trok hij zijn tenen krom en spande zijn kuiten.

Hij had al een paar uur door het oude Utrecht gezworven en was nog geen steek verder gekomen. Het adres dat hij van Ilona van Corstanje had gekregen, bleek een kast van een herenhuis aan de Catharijnesingel. Het werd nu bewoond door een jong echtpaar met artistieke aspiraties. Ze hadden het oude huis geerfd van een tante die twee jaar geleden was gestorven. Het vrouwtje herinnerde zich dat tante Clementine wel eens kamers verhuurd had aan rustige studenten en jonggehuwden die nergens een woninkje konden vinden.

‘Tjeerd Talema en Alida van Soomeren?’ Die namen had ze nooit horen noemen, maar meneer moest wel bedenken dat zij niet zo erg best op de hoogte was. Ze moest vol schaamte bekennen dat ze die lieve tante Clementine de laatste jaren voor haar dood wel wat had verwaarloosd, zodat het haar meeviel dat tante haar toch nog in haar testament had bedacht. Brommend was De Cock toen begonnen een rijtje Utrechtse advocatenkantoren af te lopen. Maar op zijn vraag of hier drie, vier jaar geleden ene Tjeerd Talema had gewerkt, had hij steeds nul op het rekest gekregen. Hij nam een fikse teug van zijn bier. Het vocht streelde zijn dorstige keelgat. Hij besefte dat hij de zaak tot nu toe verkeerd had aangepakt, te opportunistisch. Hij had zijn onderzoek van het begin af veel gedegener moeten aanpakken, exacter, volgens een vaste lijn, precies zoals hij dat jaren geleden had geleerd. Maar hij, De Cock, was nu eenmaal een vrijbuiter, een ongebonden piraat, een boekanier onder de rechercheurs. Systemen, hoe goed ook uitgedacht, stonden hem tegen.

Hij sloeg met zijn vuist op de rand van de bar. Tjeerd Talema en Alida van Soomeren waren in Utrecht getrouwd. Dat stond vast. En trouwen was een officieel gebeuren. Daar waren mensen bij tegenwoordig… een ambtenaar van de Burgerlijke Stand, getuigen en — hij klapte met zijn vlakke hand tegen zijn voorhoofd — en natuurlijk een fotograaf.

Hij rekende snel af, dronk zijn glas leeg en stoof weer de straat op. In zijn typische, wat waggelende slenterpas sjokte hij langs de Oudegracht. Utrechts stedeschoon ging aan hem voorbij. Hij had haast. Op de Ganzenmarkt stormde hij het stadhuis binnen. Een vriendelijke bode verschafte hem de inlichting die hij nodig had: naam en adres van de fotograaf die prille Utrechtse bruidsparen en hun gevolg vereeuwigde.

‘U fotografeert op het stadhuis?’

De man achter de toonbank keek hem over zijn bril aan. ‘Mag ik vragen wie u bent?’

‘Natuurlijk. Mijn naam is De Cock… met ceeooceekaa. Ik ben rechercheur van politie.’

‘In Utrecht?’

‘Nee, in Amsterdam, bureau Warmoesstraat.’

De man grinnikte zachtjes. ‘Een berucht bureau. Wat kan ik voor u doen?’

‘Maakt u foto’s van elk bruidspaar? Ook als u geen opdracht hebt?’

De man knikte bedaard. ‘Het is altijd een gok. Soms neemt men ze niet, meestal wel.’

‘Bewaart u al de opnamen die u maakt?’

‘Ja.’

‘Hoe lang?’

‘Een jaar of dertien.’

‘Dertien?’

De man lachte om de verbazing van De Cock. ‘Vaak vragen de mensen bij hun twaalfeneenhalfjarig huwelijksfeest nog om hun bruiloftsfoto’s.’

De Cock knikte begrijpend. ‘Ongeveer drieeneenhalf jaar geleden, op 16 september, trouwde hier in het stadhuis van Utrecht Tjeerd Talema met Alida van Soomeren. Ik had graag de foto’s die u destijds van dit bruidspaar maakte.’

De fotograaf fronste zijn wenkbrauwen. ‘Hoe was de naam van het bruidspaar?’

‘Talema-Van Soomeren.’

‘Talema-Van Soomeren?’ In de stem van de man klonk verwondering.

‘Ja, is daar wat mee?’

‘Die staan plotseling wel in de belangstelling.’

‘Hoezo?’

De man glimlachte. ‘U bent al de derde.’

‘Wat?’

‘Ja, er waren al twee vrouwen die om dezelfde foto’s vroegen.’ ‘Twee vrouwen?’

De fotograaf zuchtte.

‘Een dag of drie geleden,’ begon hij gelaten, ‘kwam hier een jonge vrouw… wacht even,’ hij draaide zich om en greep vanuit een stellage een grote, bruine envelop, ‘…ene juffrouw M. Paddington, Kattegat 57 in Amsterdam.’

‘Paddington?’

Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату
×