Hij knikte. ‘Met ceeooceekaa,’ zei hij automatisch.

Ze veegde met de rug van haar vrije hand een lok haar uit haar ogen. ‘Men zei dat u de zaak van… eh, van die drenkeling behandelde.’

‘Dat klopt, ja.’

Ze zuchtte diep. ‘Ik heb uw oproep in de krant gelezen.’ Ze sprak met een duidelijk Angelsaksisch accent. ‘Ik ben onmiddellijk gekomen.’

De Cock keek haar onderzoekend aan. ‘Waarom?’

Ze liet haar hoofd iets zakken. ‘Ik denk dat ik u inlichtingen kan verschaffen.’

‘Zo?’

‘Ja, ziet u, ik heb… eh… ik heb een tijdje scharrel met hem…’ Ze slikte. ‘…gehad.’ Uit haar mond klonk het bijzonder grappig. ‘Ik… eh… wij hielden van elkaar… Marcel en ik.’

‘Marcel?’

‘Ja.’

De Cock wees op de stoel naast het bureau. ‘Gaat u zitten.’ Ze nam voorzichtig plaats, trok haar ribfluwelen rokje recht en legde het pak op haar schoot.

De Cock leunde iets naar voren en snoof de geur op van haar parfum. Het bedwelmde hem een beetje. Uit de la van zijn bureau nam hij een nieuw vel papier. ‘Wie bent u?’ vroeg hij vriendelijk.

‘Mabel… Mabel Paddington.’

‘Engelse?’

Er dartelde een glimlach langs haar lippen. ‘Ja, inderdaad.’ De Cock plooide zijn gezicht in bewondering. ‘U spreekt onze taal zeer goed.’

Ze was zichtbaar gevleid. ‘Mijn vader is Engelsman, maar mijn moeder is een Hollandse. Ze kan haar vaderland niet vergeten. Ik geloof dat ik nog in de wieg lag, toen ze al probeerde mij Hollands te laten spreken. Het is ook op haar aandringen dat ik hier college loop.’

‘College?’

‘Ja, aan de Academie voor Beeldende Kunsten. Ik… eh… ik probeer te schilderen.’

De Cock keek haar schuins aan. ‘Probeer te schilderen?’ Ze glimlachte opnieuw. ‘Moeder is van mening dat ik talent heb en dat ik nergens een betere opleiding kan krijgen dan in Amsterdam.’

De Cock knikte. ‘U woont hier op kamers?’

Ze schudde haar hoofd. ‘Ik ben in huis bij vrienden van mijn ouders… De familie d’Hovenier van de Keizersgracht. Kent u ze? Meneer… Charles d’Hovenier moet een bekend man zijn op de Amsterdamse Effectenbeurs.’

De Cock schoof zijn onderlip naar voren. ‘Het spijt me,’ zei hij verontschuldigend. ‘Ik ken hem niet.’ Hij maakte een komisch gebaartje. ‘Simpele politiemannen zoals ik hebben in de regel weinig connecties met de Effectenbeurs.’

Ze wuifde wat nonchalant in de ruimte. ‘Het doet er ook niet toe. Ze zijn over het algemeen heel goed voor mij.’

De Cock streek met zijn hand over zijn haren. ‘Wanneer hebt u die Marcel leren kennen?’

‘Een week of drie, vier geleden.’

‘Toevallig?’

Ze maakte een vluchtig gebaartje. ‘Noodlot, fatum… wat is toeval?’ Ze zweeg even en staarde nadenkend voor zich uit. ‘Ik had in de stad,’ ging ze verder, ‘in de Bijenkorf een paar inkopen gedaan. Het was op een van mijn vrije middagen. Voor ik met mijn pakjes naar huis ging, dronk ik op de vierde etage in de espressobar nog een kop koffie.’

‘En?’

‘Plotseling zat hij naast me.’

‘Marcel?’

‘Ja. Hij begon tegen me te praten… over het weer… over de koffie… de drukte in het warenhuis. Allemaal onbenullige zaken. Hij had een zachte stem met een diep timbre, waarnaar het prettig was te luisteren… dus luisterde ik. Ik zou misschien toch niet op zijn… eh… avances zijn ingegaan, als zijn ogen niet zo blauw waren geweest.’ Ze knikte voor zich uit. Een trieste glimlach zweefde rond haar volle lippen. ‘Het waren zijn ogen, ja, zijn ogen.’ Ze zweeg opnieuw en droomde weg in haar herinneringen. De Cock kuchte. ‘Hij bracht u naar huis?’

‘Hij droeg mijn pakjes. We babbelden wat en maakten een afspraak voor de volgende dag. Sindsdien hebben we elkaar regelmatig ontmoet.’

‘Steeds in die espressobar?’

‘In het begin wel. Later waar het zo uitkwam, op diverse plaatsen in de stad.’

‘Wanneer hebt u hem voor het laatst ontmoet?’

‘Gisteren. Het was heel gezellig. Ik heb niets aan hem gemerkt.’ ‘Was hij bij u thuis?’

Ze keek naar de rechercheur op. Haar grote, donkere ogen gloeiden. ‘Ik word verondersteld,’ zei ze bitter, ‘geen herenbezoek in mijn kamer te ontvangen.’

De Cock streek over zijn neus. ‘Ik vroeg u,’ zei hij gelaten, ‘of u hem thuis in uw kamer ontving.’

Ze liet haar hoofdje langzaam zakken. Het lange, kastanjebruine haar viel als een gordijn voor haar gezicht. Ze antwoordde niet. ‘Hij kwam dus wel bij u thuis,’ stelde De Cock vast. Ze knikte traag. ‘Als… als er niemand was… als ze weg waren… dan liet ik hem wel eens binnen. Hij poseerde dan voor me.’ Ze richtte haar hoofdje op. Haar ogen waren vochtig. ‘Mijn moeder,’ zei ze zacht, ‘mijn moeder zou het hebben goedgevonden.’ ‘Hadden jullie plannen?’

‘Hoe bedoelt u?’

De Cock gebaarde wat vaag in de ruimte. ‘Het is,’ zei hij vriendelijk, ‘nu eenmaal de gewoonte van verliefde jonge mensen om plannen te maken voor de toekomst. Dat is een vrij natuurlijke zaak.’

Er brak een glimlach door haar tranen heen. ‘We zouden gaan trouwen.’

‘Wanneer?’

‘Als… als alles voorbij was.’

‘Wat moest er dan nog gebeuren?’

Ze antwoordde niet direct. Ze trok een zakdoekje tussen de band van haar rokje uit en droogde haar tranen.

‘Marcel,’ zei ze met een zucht, ‘bevond zich in een beslissende fase van zijn leven. Hij noemde het zelf: een tijd van beproeving. Als hij die had doorstaan, dan stond niets ons geluk meer in de weg.’ De Cock keek haar argwanend aan. Het leek hem alsof ze een van buiten geleerd lesje opzegde. ‘Een tijd van beproeving?’ Ze knikte.

‘Hij moet onder verschrikkelijke spanningen hebben geleefd.’ Er kwamen weer tranen in haar ogen. ‘Arme Marcel, arme, lieve Marcel.’

Ze friemelde nerveus aan het grote pak op haar schoot. Onhandig, met trillende vingers, schoof ze de oude, vuile sloop weg. Er kwam een schilderij tevoorschijn, een krachtig portret, met brede streken en in felle okers op het linnen gezet.

Met haar zakdoekje veegde ze een paar tranen weg, die vanaf haar wang op het doek waren gevallen. Daarna hield ze het omhoog en liet het op haar knie rusten. Haar snelle handen beefden. ‘Dat,’ zei ze met een snik, ‘dat is hem.’

De Cock blikte verbijsterend naar het schilderij. Zijn adem stokte. De gelijkenis was zo treffend, de expressie zo sterk, dat het leek alsof de dode hem in levenden lijve aanstaarde. Hij knikte met open mond. ‘Inderdaad,’ hijgde hij, ‘dat is hem.’ Ze nam het schilderij van haar knie en zette het voorzichtig tegen de zijkant van het bureau.

De Cock pakte het op en legde het voor zich neer. Langzaam tastte zijn blik de gelaatstrekken af. De helblauwe ogen, dromerig, met iets van een zoete melancholie. De smalle mond, speels, haast spottend. De scherpe neus, de brede, wilskrachtige kin. Een markant gezicht, vriendelijk, innemend, vol hunkering, vol leven. Ineens begreep hij iets van het verdriet van de jonge vrouw naast hem. Om tot zulk een expressie te komen moest het portret door haar met een volledige overgave, haast in trance zijn geschilderd. De dynamiek van de kleur, de kracht van elke penseelstreek getuigde van de liefdevolle aandacht die de jonge vrouw aan haar object had gewijd. Het straalde van het doek. ‘Het is mooi,’ zei hij met een zucht, ‘uitzonderlijk mooi.’ Ze keek naar hem op. ‘Ik wil hem zien,’ zei ze ferm. De Cock schudde nadrukkelijk het hoofd. ‘Het is niet nodig dat u hem ziet. Een

Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату
×