“Ik wil weten wat er met mijn broer is gebeurd.”

“Broer?”

“Ja.”

“U bent Johannes…eh, Joost van de Gouwenaer?”

De man knikte.

“Inderdaad. Ik ben Joost van de Gouwenaer. Broer van Jasper. Ik ben vannacht met mijn vader naar de pers gestapt. Ze hadden wel oren naar ons verhaal. Vanmorgen hebben wij een bezoek gebracht aan de officier van justitie en hebben een klacht tegen u ingediend.”

De Cock spreidde zijn handen.

“Dan wachten we,” sprak hij kalm, “de resultaten van uw klacht rustig af.”

De grote man trok zijn rug recht en brieste.

“Ik wil weten…”

De Cock onderbrak hem rustig.

“U wilt weten wat er met uw broer is gebeurd.”

De oude rechercheur zweeg even.

“Of u het geloven wilt of niet,” ging hij verder, “maar dat ambtelijk verlangen hebben wij ook. Ook wij willen weten wat er met Jasper is gebeurd vanaf het moment dat hij door twee mannen die zich als rechercheurs presenteerden, vanaf het bedrijf aan de Coenhavenweg werd meegenomen.”

Joost strekte beschuldigend zijn wijsvinger naar hem uit.

“Op uw bevel.”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Ik heb pertinent geen opdracht tot zijn arrestatie gegeven. Ik wist niet eens van het bestaan van uw broer. Ik zag uw broer Jasper voor het eerst toen ik hem dood in zijn woning aantrof.”

De oude rechercheur zweeg even voor het effect.

“Als u bereid bent om van deze waarheid uit te gaan, wil ik verder met u praten.”

“Vader gelooft u niet.”

De Cock schudde opnieuw zijn hoofd.

“Ik vraag het aan u, Johannes of Joost van de Gouwenaer. Wilt u ons helpen om de man of de vrouw te vinden die uw broer heeft vermoord, of wilt u dat niet?”

De Cock registreerde enige aarzeling. De man liet zijn hoofd iets zakken.

“Ik heb zo links en rechts,” sprak hij zacht, “navraag naar u gedaan. Ik heb gesproken met mannen die u vroeger hebt geholpen toen ze in de bak zaten…ook met mensen die aangifte bij u hebben gedaan, voor wie u wel eens een zaak hebt behandeld.”

“Wat was het resultaat van die enquete?”

Joost schonk hem een matte glimlach.

“Geen wanklank. Zonder mankeren zeggen ze dat u een betrouwbare vent bent.”

De Cock keek hem verwonderd aan.

“Toch dient u een klacht in tegen mij bij de officier van justitie?”

Joost van de Gouwenaer zuchtte.

“Dat was voor die enquete,” sprak hij verontschuldigend.

“Bovendien wilde ik mijn vader niet teleurstellen. Vader leeft in de stellige overtuiging dat u iets met de dood van Jasper van doen heeft. Van die gedachte is hij niet af te brengen.”

De Cock draaide zich iets naar hem toe.

“Kan het zijn dat Jasper fraude heeft gepleegd? Mogelijk met anderen?”

Joost schudde zijn hoofd.

“Ik kan het mij niet voorstellen. Jasper leefde sober. Ik heb ook met onze directeur gesproken. De boekhouding was tot in de puntjes verzorgd, en de kas klopte. Om een mogelijke beschuldiging van fraude tegen te gaan heeft Van Marcinelle vader toegezegd de boekhouding van Jasper door een accountant te laten onderzoeken. Een positief accountantsrapport kon vader gratis van hem overnemen.”

De Cock trok een grijns.

“Nu Jasper dood is, heeft dat weinig zin meer.”

“Vader was er wel blij mee. Hij accepteerde het als een rehabilitatie van Jasper tegen de beschuldigingen.”

De Cock liet het onderwerp rusten.

“Had Jasper vijanden?”

“Echte vijanden?”

De Cock knikte.

“Iemand die hem naar het leven stond?”

Er verscheen een glimlach op het gezicht van Joost van de Gouwenaer.

“Jasper ging niet goed met vrouwen om. Het was volgens mij een afwijking.”

“Hoe bedoelt u dat?”

Joost schudde misprijzend zijn hoofd.

“Hij had ze beter per pond kunnen kopen.”

“U bedoelt: hij had beter zo nu en dan een callgirl of een escort-dame kunnen inhuren.”

“Precies,” sprak Joost nadrukkelijk.

“Of gewoon een vrije meid oppikken. Er lopen er zat rond. Maar Jasper papte altijd met getrouwde vrouwen aan. Ik heb hem al een paar maal gezegd: “Daar krijg je nog eens groot gelazer mee’. ‘

“En dat groot gelazer kwam?”

“Ik ben geen versliecheraar.[2]

De Cock keek hem fronsend aan.

“Het gaat om de dood van je broer.”

“Dat snap ik,” antwoordde Joost en knikte.

“En?”

Joost van de Gouwenaer keek naar De Cock op.

“Judith,” sprak hij schamper, “Judith van Zeebrugge is getrouwd…getrouwd met een vies mannetje. Het gozertje heeft al eens op verdenking van moord in de bak gezeten.”

De Cock stak bezwerend zijn handen omhoog.

“Even terug. Wie is Judith van Zeebrugge?”

Joost zuchtte.

“Judith van Zeebrugge is een knap wijf, echt een plaatje. Gitzwart haar, bruine ogen en een figuurtje om er een concours mee te winnen. Een paar jaar geleden heeft Jasper een tijdje verkering met haar gehad. Dat is stukgelopen. Maar blijkbaar houden ze nog steeds van elkaar. Als Jasper Judith opbelt en vraagt of ze mee gaat stappen…dan gaat ze.”

De Cock keek hem schuins aan.

“Ondanks haar huwelijk met dat…eh, dat vieze mannetje?”

“Ja.”

“En die pikt dat niet.”

“Die pikt dat niet,” reageerde Joost vlak.

“Met gevolg?”

Joost van de Gouwenaer wreef over zijn dunne vlashaar.

“Hij heeft Jasper al een paar maal bedreigd.”

De Cock boog zich iets naar hem toe.

“Wie is dat vieze mannetje?”

“U moet hem kennen…Petertje de Knoet.”

De Cock knikte.

“Die ken ik. Petertje Slibbroek. De Knoet is zijn bijnaam. Hij zat vast voor de moord op Jan van Noordwolde.”

“Dat is ‘m.”

De Cock maakte een triest gebaar.

Вы читаете De Cock en een veld papavers
Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату
×