“Dan let ik op het verkeer en storen die ruitenwissers me niet.”

Vledder grijnsde.

“Ik vind het een vreemde afwijking.”

De Cock knikte gedwee.

“Ik heb er meer.”

Vledder lachte vrolijk.

“Zeker. Ik ken je langer dan vandaag. Wat heb je met je arrestant gedaan?”

“Die junk?”

“Ja.”

De Cock grijnsde breed.

“Wat een officier van justitie in zijn almachtige wijsheid kan…kan ik ook.”

“Je bedoelt?”

“Heenzenden.”

“Echt?”

De Cock knikte.

“Ik heb tegen onze wachtcommandant gezegd dat hij de arrestant zijn fouillering kon teruggeven en hem daarna mocht laten gaan.”

“Krijg je daar geen last mee?”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Ik vermeld dat heenzenden van mijn arrestant heel duidelijk in het proces-verbaal…een proces-verbaal dat de officier van justitie seponeert…dat hij in een soort administratieve prullenbak smijt en toch niet leest.”

De ironie en de herhaling van zijn eigen beweringen ontging Vledder niet, maar daar wilde hij het niet meer over hebben.

“En onze commissaris?” vroeg hij.

De Cock grinnikte.

“Buitendam let nergens op. Die komt pas in actie om me te berispen als een of andere officier van justitie hem wakker schudt.”

“Heb je nog een dokter voor die jongen gewaarschuwd?”

De Cock schudde opnieuw zijn hoofd.

“Toen ik hem zei dat ik hem ogenblikkelijk in vrijheid zou stellen, had Laurens van der Dungen ineens geen dokter meer nodig.”

Vledder snoof.

“Allicht niet. Buiten zijn drugsverslaving mankeert hij ook niets.”

Ze reden een tijdje zwijgend voort. Het was Vledder die de stilte verbrak. Hij trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

“Heb je wel eens,” vroeg hij peinzend, “terugblikkend op het verre verleden, een geval van een waterlijk behandeld waarbij de veters van de schoenen stevig aan elkaar waren gebonden?”

De Cock grinnikte droogjes.

“Nee. Het leven van een rechercheur aan de Warmoesstraat zit weliswaar vol verrassingen, maar dat van die schoenveters ben ik nog niet eerder tegengekomen.” Hij plukte even gniffelend aan zijn neus. “Wel heb ik van oude rechercheurs vaak het lachwekkende verhaal gehoord dat ze vroeger, als ze een waterlijk van het mannelijk geslacht vonden, vaak de gulp van zijn broek openmaakten.”

Vledder keek verwonderd opzij.

“Zijn gulp?” vroeg hij. “Waarom?”

De Cock spreidde zijn handen.

“Dat moest dan als bewijs dienen voor het feit dat het slachtoffer halfbezopen aan rand van de gracht had staan pissen.”

“Staan pissen?”

De Cock knikte.

“Tijdens dat pissen zou hij dan in de gracht zijn gevallen en met zijn zatte kop zijn verdronken. De mogelijkheid dat de man door een misdrijf om het leven was gekomen, sloten ze op die manier uit. En daarmee bespaarden die oude rechercheurs zichzelf een hoop werk.”

“Niet te geloven,” sprak Vledder gniffelend.

De Cock tuitte zijn lippen.

“Die oude rechercheurs,” grinnikte hij, “van wie ik in mijn jonge jaren nog uitgebreid les heb gekregen, vertelden vaak de wonderlijkste dingen. Wanneer bijvoorbeeld een lijk boven water kwam in een gracht die de scheiding vormde tussen twee districten, dan duwden ze het waterlijk naar de andere kant van de gracht.”

Vledder lachte.

“Dan waren zij er vanaf.”

“Precies.”

“Ongelofelijk.”

De Cock plukte aan zijn neus.

“Die oudjes beschikten in ieder geval over een uitgebreide trukendoos.”

“Dan heb je dat in elk geval van ze overgenomen, De Cock.”

De oude speurder reageerde niet.

Na een korte stilte vroeg Vledder:

“Wat denk je van die vastgeknoopte schoenveters?”

De Cock trok zijn schouders op.

“Het hoeft geen moord te zijn.”

“Wat dan?”

“Zelfmoord.”

Vledder blikte weer even opzij.

“Dan ga je uit van de veronderstelling dat het slachtoffer zelf zijn schoenveters aan elkaar heeft geknoopt voor hij in het water sprong?”

De Cock glimlachte.

“Ik geef toe dat dit niet erg waarschijnlijk klinkt. Maar het is een mogelijkheid. Ook zelfmoordenaars komen soms tot vreemd gedrag. Ongelofelijke capriolen. Ik kan je daar staaltjes van vertellen.”

Vanaf de Brouwersgracht reden ze de Keizersgracht op. Nog voor de Leliegracht stond aan de waterkant een wagen van de Geneeskundige Dienst met open deuren. Een surveillanceauto van de politie met blauw zwaailicht stond erachter.

Vledder parkeerde zijn Golf bijna tegen de bumper van de politiewagen.

De rechercheurs stapten uit. Een jonge diender liep op De Cock toe en wees naar het nog druipende lichaam van een man, dat aan de waterkant lag.

“Ik heb de wachtcommandant gevraagd of hij de meute wilde waarschuwen.”

“Jij dacht aan een misdrijf?”

“Ja. Die veters. Dat zinde me niet.”

“En?”

De diender schudde zijn hoofd.

“‘Wacht maar op De Cock,’ zei hij.”

De oude rechercheur liet het licht van zijn zaklantaarn over het lichaam glijden. Hij liet het ovaal rusten op de gevouwen handen.

Vledder keek over zijn schouder mee.

“Hij ligt er vredig bij. Gevouwen handen op zijn borst. Het lijkt wel of hij daar aan de rand van de gracht devoot ligt te bidden.”

De Cock gromde.

“Daar is hij dan verrekte laat mee.”

“Hoe bedoel je?”

De Cock wuifde naar de hemel.

Вы читаете De Cock en de dood in gebed
Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату
×