13
Voordat de oude man de deur voor zijn neus dichtmepte, hield De Cock zijn voet bij de drempel. Het was een wanhoopsdaad om het contact met hem niet te verliezen. De oude man deinsde achteruit.
‘Dat mag u niet doen,’ riep hij geschrokken. ‘Dat mag u niet doen. Dat is…’
De Cock deed een pas naar voren, pakte de oude man bij zijn zwarte trui vast en trok hem naar zich toe. Het gezicht van de oude man was dichtbij. De Cock las angst in zijn ogen.
‘Wat wilt u,’ vroeg hij bars, ‘een dode zoon?’
De oude man bibberde.
‘Een dode zoon?’ herhaalde hij beverig.
De Cock liet de oude man los.
‘Dat zei ik,’ sprak hij kalm, ‘een dode zoon.’
De grijze speurder hield de oude man strak in zijn blik gevangen… gunde hem geen mogelijkheid tot een vlucht.
‘Laten we binnen rustig met elkaar praten,’ ging hij overtuigend verder, ‘dan leg ik u alles uit.’
De oude man aarzelde even. Daarna draaide hij zich langzaam om en ging de rechercheurs voor naar een rommelig ingerichte woonkamer. Er waren scheefhangende platen en schilderijen aan de wanden. De vitrage voor de ramen was vergeeld. Er zaten gaten in het tapijt en hier en daar lag wat gereedschap.
De Cock keek om zich heen.
‘Waar is uw vrouw?’
De oude man schudde zijn hoofd.
‘Die is niet meer. Ze is twee jaar geleden gestorven. Ik woon hier moederziel alleen.’
De Cock nam plaats in een oude fauteuil, waarvan de bekleding was verschoten. Vledder posteerde zich achter hem. De oude man ging tegenover hen zitten. Hij was iets rustiger. Niet meer zo gespannen. Vermoeid gebaarde hij om zich heen.
‘Kijk maar niet naar de rommel,’ sprak hij zacht. ‘Ik ben niet zo goed in het huishouden. En ik wil geen hulp. Mijn herinneringen aan mijn vrouw verdragen dat niet. Ik kook mijn eigen potje.’
De Cock glimlachte.
‘Knap.’
De oude man zuchtte.
‘Het was wel even wennen in het begin. Ik had nog nooit in de keuken gestaan… kon zelfs geen ei bakken.’ Hij bewoog zijn hoofd naar rechts. ‘Buurvrouw van hiernaast heeft mij een paar dingen voorgedaan. Nu doe ik het aardig… vind ik zelf.’
De Cock boog zich iets naar hem toe.
‘Vader Noorddijk,’ sprak hij ernstig, ‘ik zal volkomen openhartig tegen u zijn. Daar hebt u recht op. Daarna is de keuze aan u.’
De oude man grijnsde.
‘Om mijn zoon aan u uit te leveren?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Ik wil dat woord uitleveren niet meer horen,’ sprak hij afkeurend. ‘Er loopt in ons land geen verzoek tot opsporing. Uw zoon wordt niet door de politie gezocht. Van uit-le-ve-ren is geen sprake.’
‘Wat wilt u dan van hem?’
De Cock strekte zijn vinger naar vader Noorddijk uit.
‘Uw zoon heeft een uitgebreid strafblad… een reeks van vermogensdelicten, die zeven jaar geleden plotseling eindigde. Als ik goed ben geinformeerd, is hij toen naar Spanje gevlucht.’
De oude man knikte.
‘Dat klopt. Hij wilde weg. Het werd hem hier te heet onder zijn voeten.’
‘Verwachtte hij gearresteerd te worden?’
Vader Noorddijk schudde zijn hoofd.
‘Hij wilde stoppen voor het zover kwam… voordat de politie voldoende bewijzen tegen hem had. Hij zei tegen mij: “Pa, op een dag gaat het verkeerd.”’
‘Waarmee?’
De oude man trok zijn schouders op.
‘Hendrik was nooit zo mededeelzaam. En eerlijk gezegd wilde ik niet graag weten wat hij deed. Wat niet weet, wat niet deert. Daarom vroeg ik nooit iets.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Uw zoon was bevriend met Albertus van Zoggel.’
De oude man trok een droevig gezicht.
‘Die heeft hem op het slechte pad geholpen… nam hem mee op strooptochten door het hele land. Ik begrijp nog niet hoe die Bertus zo veel invloed op onze Hendrik kreeg. Mijn vrouw en ik hebben er werkelijk van alles aan gedaan om die twee uit elkaar te houden. Ook de ouders van Bertus waren best aardige mensen. Ze hebben altijd meegewerkt.’
‘Het lukte niet?’
‘Nee.’
De Cock pauzeerde even.
‘Bertus is dood.’
De oude man schrok zichtbaar.
‘Dood?’ herhaalde hij.
De Cock knikte.
‘We vonden hem een paar dagen geleden in Amsterdam met een stuk elektriciteitsdraad om zijn nek. Op een brute wijze gewurgd.’
De Cock pauzeerde opnieuw… voor het effect.
‘Ik zou het als rechercheur,’ ging hij na enkele seconden gedragen verder, ‘een schande vinden… en ik zou het mij ook persoonlijk aanrekenen… als uw zoon Hendrik datzelfde lot onderging.’
Vader Noorddijk keek hem met open mond aan.
‘Is daar kans toe?’ vroeg hij bezorgd.
De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi en knikte nadrukkelijk.
‘Albertus van Zoggel, ene Charles van Milschot, uw zoon Hendrik en nog een vierde man, die ik niet ken, hadden dit jaar een rendez-vous gepland in Amsterdam. Ik beken het u eerlijk… de reden van het rendez-vous ken ik niet… maar inmiddels is ook die Charles van Milschot vermoord en ik ben bang dat uw zoon Hendrik het derde slachtoffer wordt.’
De oude stak vertwijfeld zijn armen omhoog.
‘Waarom?’
De Cock knikte.
‘Juist,’ verzuchtte hij, ‘waarom? Ik ben geen helderziende, pa Noorddijk. Ik beschik niet over paranormale gaven. Ik ben een simpele rechercheur, die gewoon probeert om zijn werk zo goed mogelijk te doen… met aardse middelen.’
Vader Noorddijk keek hem verward aan.
‘Ze kunnen die jongen toch niet zomaar afmaken?’
In zijn stem vibreerde paniek.
De Cock negeerde de opmerking.
‘Ik ben ervan overtuigd,’ ging hij verder, ‘dat uw zoon het waarom wel kent en weet wie Albertus van Zoggel en die Charles van Milschot doodde.’
Vader Noorddijk spreidde zijn armen.
‘Wat moet die jongen doen?’
De Cock vouwde zijn handen en strekte zijn armen in de richting van de oude man.
‘Laat uw zoon zich zo gauw mogelijk met mij in Amsterdam in verbinding stellen. Ik heb zijn hulp nodig en