Vledder keek omhoog en monsterde het gezicht van De Cock.
“Was het weer zover?”
De oude rechercheur knikte. Met een zucht liet hij zich in zijn bureaustoel zakken.
“Ik was woest en zei tegen hem: gebruik nu voor een keer je verstand.”
Vledder schudde grinnikend zijn hoofd.
“Dat zeg je niet tegen een commissaris. Politiechefs gebruiken altijd hun verstand. Daar worden ze op geselecteerd.”
“Heb ik nooit iets van gemerkt,” gromde De Cock.
Vledder gniffelde.
“Waarom ging het nu weer fout?”
De Cock zwaaide geagiteerd.
“Ik stelde voor om alle rechercheurs van ons bureau aan die Louis van Marcinelle te tonen. Dan help je in een klap uit de wereld dat Jasper van de Gouwenaer door rechercheurs van de Warmoesstraat werd gearresteerd.”
“En?”
De Cock grijnsde.
“Hij zei dat hij er niets voor voelde om zijn mensen, voor wie dan ook, te kijk te zetten.”
“Onzin.”
“Precies…pure onzin. Confrontatie, mits goed uitgevoerd, is een perfecte recherchemethode. We laten onze verdachten toch ook aan getuigen zien. Hoe wil je anders een zaak rondmaken?”
“Buitendam wilde er niet aan?”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Hij vertelde mij niet hoe we dan wel uit die impasse konden komen.”
Vledder gebaarde voor zich uit.
“Dat lijkt mij niet zo moeilijk,” reageerde hij, “we moeten zo spoedig mogelijk de man of de vrouw arresteren die Jasper van de Gouwenaer een dolk in zijn rug duwde.”
De Cock keek getergd naar zijn jonge collega op.
“Zie jij aanknopingspunten?”
Vledder maakte een schouderbeweging.
“We moeten eerst de rechercheurs zien te vinden die hem hebben gearresteerd.”
De Cock snoof.
“Hoe? Niemand heeft op ons telexbericht gereageerd. En dat verbaast mij. Wij weten nu niet eens of het wel echte rechercheurs waren.”
“Wat dan?”
“Valse, denk ik. Mannen die zich ten onrechte voor rechercheurs uitgaven.”
“Waarom?”
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
“Misschien wel om Jasper op een eenvoudige manier in hun macht te krijgen. Wellicht is de moord op Jasper van de Gou-wenaer een simpele liquidat te.”
Vledder trok een bedenkelijk gezicht.
“Ik heb hem nagetrokken. Jasper van de Gouwenaer komt in onze administratie niet voor. Hij heeft geen antecedenten. Het is een man met een blanco strafblad.”
“Dat zegt op zich niets. Misschien was hij zo handig, zo sluw, dat hij altijd uit het zicht van politie en justitie is gebleven.”
Vledder schudde zijn hoofd.
“Dat geloof ik niet. Het beeld dat buurman Klaas van der Vaart van hem gaf, duidde niet in de richting van iemand met een crimineel gedrag. Integendeel, buurman schetste hem als een vriendelijke vrijgezel, een man van een pilsje en af en toe een vrouwtje voor een nacht om in de weekeinden zijn eenzaamheid wat te verzachten.”
“Een Joris Goedbloed?”
“Dat hoeft niet.”
De Cock glimlachte.
“In jouw ogen beslist geen slachtoffer van een liquidatie-moord?”
“Nee.”
“Wat dan?”
Vledder keek hem aan.
“Je bedoelt dat ook voor deze brute moord een motief moet zijn?”
“Precies, dat bedoel ik,” zei De Cock.
“Wie vermoordt een ogenschijnlijk uiterst brave, nette en oppassende boekhouder van een expeditiebedrijf?”
De oude rechercheur zweeg even.
“Heeft Jasper buiten zijn vader nog familie?”
vroeg hij toen. Vledder raadpleegde een notitie.
“Een twee jaar oudere broer…Johannes van de Gouwenaer. Johannes wordt, om wat voor reden dan ook, meestal ‘Joost’ genoemd en werkt als chauffeur bij datzelfde expeditiebedrijf van Louis van Marcinelle.”
De Cock trok zijn wenkbrauwen samen.
“Hoe staat dat bedrijf bekend?”
Vledder tuitte zijn lippen.
“Goed. Ik heb voor het inwinnen van informatie een paar scherpe concurrenten van Louis van Marcinelle gebeld. Ik kreeg alleen maar positieve geluiden te horen. Het is een vrij klein bedrijf met ongeveer tien man personeel. Het beschikt over goed materieel en verzorgt al jaren transporten door heel Europa.”
“Een modelbedrijf.”
“Die indruk kreeg ik.”
De Cock grimaste mistroostig.
“Waarom zit het ons nooit eens een keertje mee?”
riep hij klagerig.
“Waarom geen dader binnen handbereik die onmiddellijk ‘ja’ roept? Wij belanden altijd in van die akelige…”
De oude rechercheur stokte.
Een forse, zwaargebouwde man wierp de deur van de grote recherchekamer met een klap open en stapte dreunend op hem toe.
“Bent u rechercheur De Cock?”
Nog voor de grijze speurder kon antwoorden, plofte de man op de stoel naast zijn bureau.
“Wat hebben jullie met Jasper gedaan?”
De Cock ging niet op de vraag in. Hij keek de man enige ogenblikken onbewogen aan. Daarna gleed zijn blik observerend langs zijn imposante gestalte. De oude rechercheur schatte hem op achter in de dertig. Hij had dun blond vlashaar en een rond blozend gelaat met helblauwe ogen. De man droeg een gebleekte spijkerbroek en een zwarte trui, die zijn enorme borstkas strak omspande. De Cock boog zich iets naar hem toe.
“Heb ik…eh, heb ik u gezegd,” vroeg hij ijzig, “dat u kon gaan zitten?”
De man gromde.
“Vent, barst.”
De Cock glimlachte.
“Dat is geen vriendelijke opmerking.”
De man trok zijn kin iets op.
“Toch kan je barsten en blijf ik hier zitten, ook zonder jouw toestemming.”
De Cock maakte een schouderbeweging.
“Als u de conversatie op deze wijze wilt voortzetten,” sprak hij bedaard, “dan kunt u beter gaan.”
De man snoof en klapte met zijn enorme rechtervuist op het blad van het bureau.