bij hem inbreek. Ze weet waar haar vader zijn geld bewaart. Maar inbreken wil ik niet, niet bij haar vader. Hij is een machtig man.”

“Hoe bedoelt u?”

Laurens van der Dungen snoof.

“Als iemand veel geld heeft, heeft hij macht, dan kan hij mensen huren, opdrachten geven.” Hij trok zijn schouders op. “Wie treurt er om een dode junk?”

De Cock keek hem schuins aan.

“U bent bang voor die macht?”

De jongen knikte heftig.

“Ik wil niet dat Willemijn haar rijke vader iets aandoet of hem belaagt. Dan ben ik ook mijn leven met zeker. Haar vader weet dat Willemijn en ik samenleven. Maar ze dreigt steeds: Ik zal die ouwe nog eenmaal vragen om iets aan mijn verslaving te doen…als hij weigert daar geld voor te geven…zegt hij nee…dan maak ik hem van kant’.”

“En dat meent ze?”

Laurens knikte heftig.

“Absoluut. Als ik haar niet met een shotje rustig hou, dan explodeert ze. Ze heeft al een tijdje niets gehad. Dat geld van die Engelsman was mijn laatste kans.”

Hij zuchtte diep.

“Als ik niet op tijd kom,” ging hij verder, “ben ik bang dat Willemijn vandaag toeslaat.”

“Heeft ze middelen?”

“Wat bedoelt u?”

“Een vuurwapen, een mes?”

Plotseling vloog de deur van de grote recherchekamer open en stormde Vledder binnen. Zijn gezicht zag rood. Bij het bureau van De Cock bleef hij hijgend staan en wees naar Laurens van der Dungen.

“Hij moet maar zolang in de cel. Wij moeten samen onmiddellijk op pad.”

De oude rechercheur keek hem verstoord aan.

“Wat is er?” riep hij geprikkeld. “Waar heb jij zo lang uitgehangen?”

Vledder steunde met zijn handen op het bureau van De Cock.

“In de Keizersgracht drijft een waterlijk.”

De Cock schudde grommend zijn hoofd.

“Daar zit ik niet op te wachten.”

Hij wendde zich weer tot Laurens van der Dungen.

“Waar is Willemijn nu?” vroeg hij vriendelijk.

“Thuis,” sprak Laurens met opgetrokken schouders. “We hebben een appartementje, een zolderverdieping in de Pijp en…”

“Duur?”

De jonge Vledder leek door het gezapige optreden van De Cock te ploffen. Hij sloeg woest met zijn vuist op het blad van De Cocks bureau.

“Wat mankeert je in godsnaam?”

De Cock schudde rustig zijn hoofd.

“In godsnaam mankeer ik niets.”

Vledder zwaaide met zijn armen.

“Waarom spendeer je altijd zoveel tijd aan die junks?” vroeg hij met ingehouden woede. “Hoeveel heb je er in de loop der jaren al verhoord? Honderden. Het is toch altijd hetzelfde! Kommer en kwel. Nooit eigen schuld. En waar doe je al dat werk voor? Voor tjoema.”

In een wild gebaar wees hij naar Laurens.

“Dat is een veelpleger, een gore, ellendige veelpleger. Ik word ziek van jouw soort.” Hij keek weer naar De Cock. “Wie weet hoeveel berovingen hij in zijn korte leven al heeft gepleegd. En jij maar alles keurig optekenen in een ellenlang proces-verbaal. Dat mag ik dan weer uitwerken op mijn pc. En wat doet justitie daarna met die man en dat proces-verbaal? Niets! Geen kloot. Alles in het belang van hel heilige seponeerbeleid.[2] Ongelezen in de prullenbak met al jouw zorgvuldige werk. Over enkele uren loopt die vent weer vrij op straat en pleegt de volgende beroving. En wat doe jij? Jij gaat weer rustig met zo’n vent aan de praat en schrijft je zoveelste proces-verbaal.”

De Cock zuchtte diep en bezag het beeld van de woedende Vledder. Met een geirriteerde blik en hoofdbewegingen naar de junk probeerde hij hem te stoppen. Hij liet Laurens ophalen, omdat het geen zin had de junk op dit moment verder te verhoren.

Vledder stak zijn armen in van hoop in de lucht en ging met een plof op zijn bureaustoel zitten.

Toen ze alleen waren, gaf De Cock rustig antwoord op de woedende tirade van Vledder.

“Ik ben niet verantwoordelijk,” sprak hij hoofdschuddend, “voor het falende beleid van justitie. Ik ben verantwoordelijk voor mijn eigen werk, wat betekent dat ik op een menswaardige manier met mijn arrestanten omga en luister naar wat hun moeilijkheden zijn.”

Vledder snoof.

“Die moeilijkheden,” gromde hij, “los jij niet op.”

De Cock knikte instemmend.

“Dat ben ik me bewust, en toch…”

De telefoon op zijn bureau rinkelde. Vledder reikte naar voren en greep wild naar het toestel.

De Cock keek naar het gezicht van zijn jonge collega en zag hoe zijn rood gezicht verbleekte. Na luttele seconden legde Vledder met halfopen mond de hoorn op het toestel terug. Uit zijn borst ontsnapte een diepe zucht.

“Dat was de wachtcommandant,” legde hij uit.

“En?”

“De Geneeskundige Dienst heeft dat lijk uit het water van de Keizersgracht opgevist en op de wallenkant gelegd. Het is een man, en een diender van de surveillancewagen ter plekke meldt dat de schoenveters van het waterlijk stevig aan elkaar vast zijn geknoopt.”

“Allemachtig.”

Vledder kneep zijn lippen opeen.

“De man is niet gewoon verzopen.”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Dat riekt naar moord.”

2

De twee rechercheurs reden in hun oude Golf vanaf de glibberige houten steiger achter het politiebureau weg naar de Oudebrugsteeg en gingen vandaar rechtsaf de rijbaan van het Damrak op. Een fluweelzachte motregen daalde neer. Veelkleurige lichtreclames spiegelden speels in het natte asfalt. Kleverige regendruppels op de voorruit van de Golf belemmerden het uitzicht. Vledder deed de ruitenwissers aan en De Cock trok zijn hoedje over zijn ogen.

De oude rechercheur had een hekel aan die gestaag heen en weer zwiepende ruitenwissers. Hij had de onweerstaanbare neiging om de bewegingen van de wissers met zijn hoofd te volgen.

Het was voor hem een bijna dwingende, hypnotische beleving, daarom vermeed hij het te kijken naar de ruitenwissers en liet zich ver onderuitzakken.

Vledder blikte bezorgd opzij; zijn stemming was omgeslagen.

“Problemen met de ruitenwissers?”

De Cock knikte.

“Zoals gewoonlijk. Ik heb daar een hekel aan.”

Vledder glimlachte.

“Wat doe je als je zelf achter het stuur zit en het begint te regenen?”

Вы читаете De Cock en de dood in gebed
Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату
×