‘Waarom?’
‘Waarom wat?’
Waarom drie Jinksianen?’
‘O, dat. Nou, je hebt er een nodig om de verfspuit vast te houden terwijl de twee andere de wolkenkrabber op en neer schudden. Die ken ik al van de kleuterschool. Al die ouwe rommel van een heel leven, al die oudbakken moppen, allemaal in dat enorme huis, ik kon er niet meer tegen.’
‘U bent een rusteloos mens, Louis Wu. Dat groot verlof van u; u bent toch met die gewoonte begonnen, niet?’
‘Ik weet niet meer hoe het begonnen is. Het sloeg nogal snel aan. De meesten van mijn kennissen doen het tegenwoordig.’
‘Niet zo vaak als u. Om de veertig jaar wordt het gezelschap van andere mensen u te veel. Dan verlaat u de menselijke werelden en trekt u naar de grenzen van de verkende ruimte. Achter die grenzen zwerft u rond, alleen, in uw enkelschip, tot de behoefte aan gezelschap zich weer laat gelden. Van uw laatste groot verlof, uw vierde, bent u twintig jaar geleden teruggekeerd.
U bent rusteloos, Louis Wu. Op elk van de werelden binnen de menselijke invloedssfeer in de ruimte hebt u lang genoeg gewoond om als ingezetene bekend te staan. Vanavond bent u weggelopen van uw eigen verjaarspartij. Bent u alweer rusteloos aan het worden?’
‘Dat zijn mijn zaken, nietwaar?’
‘Ja, ja. En werving is mijn zaak. U zou een goeie keus zijn als lid van onze expeditie. U neemt risico’s, maar die berekent u wel eerst. U bent er niet bang voor met uzelf alleen te zijn. U bent voorzichtig en slim genoeg om na tweehonderd jaar nog te leven. En omdat u de medische behoeften van uw lichaam niet hebt verwaarloosd, heeft het de conditie van een man van twintig. En ten slotte, het allerbelangrijkste: u schijnt echt op het gezelschap van buitenaardsen gesteld te zijn.’
Natuurlijk!’ Louis kende wel een paar xenofoben, maar hij vond het sukkels. Het leven werd wel erg saai als je alleen maar tegen mensen mocht praten.
‘Maar u zou liever niet blindelings ergens op ingaan. Louis Wu, is het niet voldoende te weten dat ik, een poppenspeler, meega? Wat zou u in vredesnaam te vrezen hebben waar ik niet eerder voor bevreesd zou zijn? De verstandige behoedzaamheid van mijn volk is spreekwoordelijk.’
‘Dat is waar,’ zei Louis. Hij was eerlijk gezegd al verkocht. Het was een samengaan van rusteloosheid en nieuwsgierigheid en een voorliefde voor buitenaardse volkeren. Waar de poppenspeler ging, zou Louis Wu ook gaan. Maar hij wilde meer weten.
Hij had bovendien een machtspositie. Een buitenaardse zou, als hij het voor het zeggen had, niet in zo’n hotelkamer gaan wonen. Deze zo alledaags uitziende kamer, dit in de ogen van een Aards mens zo geruststellende, normale vertrek, moest speciaal voor het werven van een expeditielid zijn ingericht.
‘U wilt dus niet vertellen wat u van plan bent te onderzoeken,’ zei Louis. ‘Kunt u me wel zeggen waar het is?’
‘Tweehonderd lichtjaren van hier in de richting van de Kleine Wolk van Maghellaen.’
‘Maar zelfs met de hyperversnelling kost het ons twee jaar voor we er zijn.’
‘Nee. Wij bezitten een schip dat aanmerkelijk sneller kan reizen dan een conventioneel ruimteschip. Het legt in vijf-vierde van een minuut een lichtjaar af.’
Louis deed zijn mond open, maar geluid kwam er niet uit. Een en een kwart minuut?
‘Dat zou u toch niet moeten verbazen, Louis Wu. Hoe hadden we anders een mens naar het hart van de melkweg kunnen sturen om achter de kettingreactie van de nova’s te komen? Het bestaan van een dergelijk schip had u kunnen deduceren. Als mijn opdracht met succes wordt bekroond, ben ik van plan het schip aan mijn bemanning over te doen, inclusief de blauwdrukken om meer van dergelijke schepen te bouwen.
Het schip zal dus uw honorarium zijn, uw salaris, hoe u het noemen wilt. U kunt zijn prestaties in de ruimte bestuderen wanneer we de migratie van de poppenspelers inhalen. Dan zult u horen wat wij ons voorstellen te onderzoeken.’
De uittocht van de poppenspelers inhalen … ‘Ik ben je man,’ zei Louis Wu. Wat een kans om een compleet intelligent ras te zien migreren! Gigantische schepen met miljoenen poppenspelers aan boord, complete ecologieen…
‘Prima.’ De poppenspeler stond op. ‘De bemanning zal uit vier leden bestaan. Wij gaan nu het derde uitzoeken.’ En daarop draafde hij de transfercabine binnen.
Louis stopte de geheimzinnige holo in zijn zak en volgde hem. In de cabine probeerde hij het nummer op de kiesschijf te lezen; dan had hij geweten waar hij was geweest. Maar de poppenspeler draaide te vlug en weg waren ze.
Louis Wu kwam achter de poppenspeler aan naar buiten in het schemerig verlichte, weelderige interieur van een restaurant. Hij herkende het aan de inrichting in zwart en goud, en aan de kostbare, ruimte vergende indeling in hoefijzervormige compartimenten. Het was Krushenko, in New York.
Ongelovig gefluister volgde de poppenspeler op de voet. Een menselijke ober, even onverstoorbaar als een robot, bracht hen naar een tafeltje. Een van de stoelen was weggehaald en vervangen door een groot vierkant kussen, dat de poppenspeler tussen zijn heup en zijn achterhoef legde voor hij ging zitten.
‘U werd dus verwacht,’ concludeerde Louis.
‘Ja, ik had telefonisch gereserveerd. Krushenko is het gewend om buitenaardse gasten te bedienen.’
Nu merkte Louis pas de andere buitenaardse gasten op. Aan het tafeltje naast het hunne zaten vier Kzinti en aan de andere kant van de eetzaal een Kdatlyno. Niet eens zo gek, zo vlak bij het gebouw van de Verenigde Naties. Louis draaide een tequila sour en pakte hem aan toen hij werd afgeleverd. ‘Dat was een goed idee,’ zei hij. ‘Ik ben half uitgehongerd.’
‘We zijn hier niet gekomen om te eten. We zijn hier om ons derde lid aan te werven.’
‘Zo? In een restaurant?’
De poppenspeler verhief zijn stem als om antwoord te geven, maar wat hij zei beantwoordde de vraag niet. Hij zei: ‘Hebt u mijn Kzin Kchula-Rrit wel eens gezien? Zo’n lief huisdier.’
De tequila dreigde Louis in het verkeerde keelgat te schieten. Aan het tafeltje achter de poppenspeler zaten vier klompen oranje bont, vier Kzinti, en toen de poppenspeler was uitgesproken draaiden ze zich allemaal tegelijk om en ontblootten hun naaldscherpe tanden. Het leek een glimlach, maar bij Kzinti is die starre grijns bepaald geen lach.
Het -Rrit achtervoegsel wordt gebruikt voot leden van de familie van de Patriarch van Kzin. Louis sloeg de rest van zijn tequila achterover en besloot dat het er niets toe deed. Het zou toch al wel als een dodelijke belediging zijn opgevat, en ze konden je maar een keer opvreten.
De dichtstbijzijnde Kzin stond op.
Een volle oranje pels met zwarte strepen bij de ogen bedekte een lichaam dat deed denken aan een heel dikke huiskat, maar dan wel tweeeneenhalve meter lang. Er zat echter geen vet onder maar spieren, soepele krachtige spieren, die op vreemde wijze rond een al even vreemd skelet zaten gespannen. Aan handen, die op zwarte leren handschoenen leken, gleden geslepen en gepoetste klauwen uit hun huidplooien te voorschijn.
Een kwart ton intelligente carnivoor boog zich over de poppenspeler heen en zei: ‘Zeg eens, waarom denk jij dat je ongestraft de Patriarch van Kzin zou kunnen beledigen?’
De poppenspeler antwoordde onmiddellijk en zonder dat zijn stem een ziertje beefde: ‘Ik was het die op een wereld die rond Beta Lyrae cirkelt een Kzin genaamd Chuft-Kapitein in de buik heb getrapt met mijn achterhoef zodat drie strengen van zijn endoskelet braken. Ik heb een dappere Kzin nodig.’
‘Ga door,’ zei de Kzin met de zwarte ogen. Ondanks de beperkingen die hem door de structuur van zijn mond werden opgelegd, was zijn Interwerelds uitstekend. Maar zijn stem liet niets blijken van de razernij die hij moest voelen. Als hij het van de emoties had moeten hebben die de poppenspeler en de Kzin ten toonspreidden, dan had Louis kunnen denken dat hij getuige was van een oud en afgezaagd ritueel.
Maar het vlees dat de Kzinti was voorgezet was bloederig rauw en dampend; het was vlak voor het opdienen met een hittestraal op lichaamstemperatuur gebracht. En alle Kzinti zaten te grijnzen. ‘Deze mens en ik,’ zei de poppenspeler, ‘gaan een onderzoek instellen op een plek die de stoutste dromen van een Kzin te boven gaat. We hebben een Kzin nodig bij onze expeditie. Zou een Kzin durven volgen waar een poppenspeler voorgaat?’
‘Er is gezegd dat poppenspelers planteneters zijn en dat ze de strijd schuwen en niet zoeken.’