betreden zou ongetwijfeld dodelijk getroffen worden door de toorn der Naamlozen. Maar bij alle regels die zij geleerd had, was er geen enkele die de toegang tot het Labyrint verbood. En dit was ook niet nodig, want men kon er alleen binnengaan vanuit de Onderkrocht. En bovendien: hebben vliegen regels nodig om te weten dat zij uit het web van een spin moeten blijven? En dus nam zij naar de minder ver gelegen delen van het Labyrint vaak Manan mee, zodat ook hij er de weg zou leren vinden. Hij was er bepaald niet happig op haar te vergezellen, maar als altijd gehoorzaamde hij. Zij overtuigde zich ervan dat Kossils eunuchen Duby en Uahto alleen wisten hoe zij door de Onderkrocht naar de Zaal der Ketenen en weer terug moesten komen, maar niet meer; hen nam zij nooit met zich mee naar het Labyrint. Zij wilde dat niemand behalve Manan op wie zij volkomen kon vertrouwen, op de hoogte was van het geheim der gangen. Want het was haar geheim, enkel en alleen en altijd van haar. Zij was die herfst begonnen aan een algehele verkenning van het Labyrint en dwaalde vele dagen door de eindeloze gangen; maar toch bleven er uithoeken waar zij nog nooit geweest was. Er lag iets geestdodends in het volgen van dat wijdse en nietszeggende web van wegen; de benen raakten vermoeid en de hersenen verveeld door het eeuwige tellen van wendingen en gangen die achter je lagen of nog komen moesten. Het was indrukwekkend hoe het daar onder de grond gesponnen was in de harde rots als de straten van een grote stad; maar het was gemaakt om de sterveling die er rondliep, af te matten en in de war te brengen, en zelfs zijn priesteres moest wel tot de slotsom komen dat het uiteindelijk niets meer was dan een grote valstrik. Naarmate de winter verder voortschreed, ging zij zich daarom meer en meer beperken tot een zorgvuldige verkenning van de Hal zelf, de altaren, de nissen achter en onder de altaren, de vertrekken met kisten en koffers, de inhoud van de kisten en koffers, de gangen en gaanderijen, de stoffige holte van de koepel waar honderden vleermuizen nestelden, de kelders en onderkelders die het voorgeborchte waren tot de gangen der duisternis. Haar handen en mouwen namen de droge zoete geur over van muskus die acht eeuwen lang in een ijzeren kist had gelegen en tot poeder uiteen was gevallen; aan haar voorhoofd kleefden smerig-zwarte spinnewebben en soms bekeek zij knielend een uur lang het houtsnijwerk op een fraaie, door de jaren aangevreten kist van cederhout die een koning eeuwen geleden geschonken had aan de Naamloze Machten der Tomben. Daar was de koning, een kleine stramme gestalte met een grote neus, en daar was de Hal van de Troon met haar lage koepel en de zuilen van de voorhal, alles met tedere zorg in het hout gekerfd door een kunstenaar die nu al hoeveel honderden jaren tot stof was weergekeerd. Daar was ook de Ene Priesteres die de dampen inademde van kruiden die smeulden in bronzen schalen, en een voorspelling uitsprak of raad gaf aan de koning wiens neus in dit tafereel was afgebroken. Het gelaat van de Priesteres was te klein om duidelijke trekken te vertonen, maar Arha beeldde zich in dat het haar eigen gezicht was. Zij vroeg zich af wat zij de koning met de grote neus gezegd kon hebben en of hij er haar erkentelijk voor geweest was.

Voor sommige plaatsen in de Hal van de Troon had ze een voorkeur, zoals men ook thuis zijn lievelingsplekjes heeft om in de zon te gaan zitten. Vaak ging ze naar een kleine zolder boven een der kleedvertrekken in het achterste gedeelte van de Hal. Er werden daar oude gewaden en kledingstukken bewaard uit de dagen dat machtige koningen en vorsten hun verering kwamen betuigen aan de Plaats der Tomben van Atuan en er zich bogen voor een macht die groter was dan de hunne of van welke mens dan ook. Soms hadden dan hun dochters, de prinsessen, zich gehuld in deze zachte witte zijde die bestikt was met topazen en donkere amethysten, en hadden deelgenomen aan de dans van de Priesteres der Tomben. In een der schatkamers lagen ivoren tafeltjes waarop taferelen geschilderd waren van de dans en van de vorsten en koningen die buiten de Hal stonden te wachten; want ook toen al was het een man niet toegestaan de grond der Tomben te betreden. Maar de jonge meisjes mochten er binnengaan en gehuld in witte zijde deelnemen aan de dans van de Priesteres. Altijd, toen en thans, droeg de Priesteres zelf een eenvoudig gewaad, zwart en op de Plaats zelf geweven. Zij kwam er graag en streek met haar vinger over de zachte door eeuwen aangevreten zijde waarvan de onvergankelijke edelstenen zich door hun eigen geringe gewicht hadden losgerukt. Er hing in deze kisten een geur die volkomen verschilde van de muskus en reukwerken in de tempels van de Plaats, een frissere geur, zwakker en jeugdiger.

In de schatkamers was zij soms een hele nacht bezig met het onderzoeken van de inhoud van een enkele kist, edelsteen voor edelsteen, de roestige wapens, de geknakte helmbossen, de gespen, spelden en broches van brons, verguld zilver en massief goud.

Ongestoord door haar aanwezigheid zaten er uilen op de daksparren en knipperden met hun gele ogen. Door spleten in het dak drong een dunne lichtstraal van de sterren naar binnen, of er stoof sneeuw omlaag, ijl en kil als die oude zijde die bij aanraking tot stof uiteenviel.

Op een nacht tegen het einde van de winter werd het haar in de Hal te koud. Zij ging naar het luik, trok het open, liet zich naar beneden zakken tot op de treden en deed het boven zich weer dicht. Stil ging zij de weg die zij nu reeds zo goed kende, de weg naar de Onderkrocht. Natuurlijk nam ze daarheen nooit een brandende lamp mee; wanneer ze een lantaren bij zich had omdat ze door het Labyrint gedwaald had of in het nachtelijk duister boven de grond, maakte ze die altijd uit als ze de Onderkrocht naderde. Ze had die ruimte nooit gezien, nooit in al haar levens als Priesteres. Nu blies ze in de gang de kaars in haar lantaren uit en ging zonder haar schreden te vertragen in het pikkedonker verder, even zeker als een visje in het donkere water. Hier was het, winter of zomer, noch koud noch warm; er heerste altijd eenzelfde onbewogen kilte, klam en onwrikbaar. Boven de grond zweepten de machtige snijdende winden van de winter de ijle sneeuw voort over de vlakte. Hier was er geen wind, geen jaargetijde; hier was er beslotenheid, stilte, veiligheid. Ze sloeg de weg in naar de Zaal der Schilderingen. Zo nu en dan ging ze erheen omdat ze het leuk vond de muurschilderingen te bekijken die in het schijnsel van haar lantaren uit het donker opdoemden: mensen met lange vleugels en grote ogen, nors en ongenaakbaar. Niemand had haar kunnen vertellen wie zij voorstelden, en er waren nergens anders op de Plaats van dergelijke schilderingen; toch meende zij te weten wie zij waren: de geesten der verdoemden die niet herboren worden. De Zaal der Schilderingen lag in het Labyrint en dus moest ze eerst door de grotten onder de Stenen. Toen ze er vlakbij was en een hellende gang afliep, brak er een grauwe vlek door het duister, nauwelijks een glimp of schijnsel, de echo van een echo van een licht in de verte. Ze dacht dat haar ogen haar bedrogen, zoals dat in die volkomen duisternis wel vaker gebeurde. Ze deed ze dicht en de vlek verdween; ze opende ze en de vlek was er weer. Ze was blijven staan, roerloos. Grauw, niet zwart. Een vage, bleke streep, nauwelijks zichtbaar, waar er niets zichtbaar kon zijn, waar alles zwart moest zijn. Ze deed een paar passen naar voren en stak haar hand uit naar die hoek in de muur van de gang; vaag, oneindig vaag zag zij de beweging van haar hand. Ze ging verder. Dit was haar te vreemd voor denken, te vreemd voor angst, dit vage doorbreken van licht waar nog nooit licht geweest was, in het diepste innerlijk van de duisternis. Ze ging geruisloos verder op naakte voeten in haar zwarte gewaad. Bij de laatste draai van de gang bleef zij staan; dan deed zij uiterst langzaam de laatste stap en keek, en zag.

Zag wat zij nog nooit gezien had in al de honderd levens die zij geleefd had: de grote welving van de spelonk onder de Stenen, niet door mensenhanden uitgekapt, maar door de krachten der aarde. Zij was met kristallen bepareld en versierd met kantwerk en arabesken van witte mergel, een schepping van de eeuwenlange werking der wateren onder de aarde; een wijdse ruimte met glinsterende zoldering en wanden, flonkerend, sprankelend, schitterend, een paleis uit diamant, een huis uit amethyst en kristal waaruit de oeroude duisternis door de glorie van het licht was verdreven.

Het was niet helder, het licht dat dit wonder had bewerkt, maar verblindend voor ogen die aan de duisternis gewend waren. Het was een zwak schijnsel als een dwaallicht dat zich traag door de grot bewoog en duizenden vonken deed spatten van het beparelde dak en duizenden schaduwen deed glijden over het relief van de wanden.

Het licht brandde aan het uiteinde van een houten staf, zonder rook en zonder te verteren. De staf werd vastgehouden door een mensenhand. Arha zag naast de vlam een gezicht, een donker gezicht, het gezicht van een man. Zij verroerde zich niet.

Geruime tijd liep hij heen en weer door de wijdse spelonk. Hij bewoog zich alsof hij iets zocht; hij keek achter de kanten gordijnen van druipsteen en bestudeerde de vele gangen die op de Onderkrocht uitkwamen, maar nergens ging hij naar binnen. En heel die tijd stond de Priesteres der Tomben roerloos in de zwarte bocht van de gang en wachtte.

Wat waarschijnlijk het meest van haar verbeeldingskracht vergde, was dat zij naar een vreemdeling stond te kijken. Het was nog maar zeer zelden voorgekomen dat zij een vreemdeling gezien had. Volgens haar moest het een van de hoeders zijn... nee, een man van buiten de muur, een herder of wachter, een slaaf van de Plaats; en hij was gekomen om de geheimen der Naamlozen te zien, misschien ook om iets uit de Tomben te stelen… Stelen. De Donkere Machten beroven. Heiligschennis; het woord steeg traag in Arha’s denken omhoog. Dit was een man, en geen man mocht ooit zijn voet zetten op de grond der Tomben, de heilige Plaats. Toch was hij hier

Вы читаете De tomben van Atuan
Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату
×