hemel neer, die al hun paarden met zijn bliksems doodde en hun schepen in de monding van de rivier verbrandde. Geen enkele Chinese zeeman zou zich met de onhandige schepen die men hier kon bouwen, op de onbetrouwbare golven wagen en geen enkele Mongool zou op de gedachte komen, dat hij mogelijk te voet naar huis kon gaan. Waarschijnlijk was dat dan ook niet mogelijk. De expeditie zou hier blijven, ze zouden met leden van de indiaanse stammen trouwen en er tot het eind van hun leven deel van uitmaken. Van de Chinooks, de Tlingits, de Nootka’s, en al die andere stammen, die wilde feesten vierden, grote, zeewaardige kano’s, wigwams, koperen voorwerpen, huiden en kleding bezaten en zo hooghartig konden zijn… Een Mongoolse Noyon, en zelfs een Confuciaanse geleerde konden het slechter treffen in het leven en minder gelukkig zijn, dan wanneer ze dergelijke levensomstandigheden schiepen voor een dergelijk ras. Everard knikte in zichzelf. Dat was dat. Het verijdelen van Toktai’s bloeddorstige plannen was niet iets dat hem wroeging bezorgde. Moeilijker was het, zich de waarheid omtrent de Patrouille, die zijn familie en zijn vaderland en zijn doel in het leven was, te realiseren. Die supermensen uit de toekomst bleken ten slotte helemaal niet zulke idealisten te zijn. Zij beschermden alleen maar een misschien wel heilig verklaarde, historische ontwikkelingsgang, die tenslotte henzelf zou voortbrengen. Bovendien knoeiden ze hier en daar, met het doel hun eigen verleden te scheppen… Vraag niet of er ooit een ‘oorspronkelijke’ ontwikkeling heeft bestaan. Denk daar niet aan. Kijk naar de hobbelige weg die de mensheid moet gaan, en maak jezelf wijs dat het in sommige gevallen beter en in andere gevallen slechter had gekund. ‘Het mag dan vals spel zijn,’ zei Everard, ‘maar het is het enige spelletje dat we kennen.’
Zo luid klonk zijn stemgeluid over die uitgestrekte, met rijp bedekte vlakte, dat hij niets meer zei. Hij klakte met zijn tong tegen het paard en vergrootte zijn snelheid, in noordelijke richting rijdend.