man enige ogenblikken met volle aandacht. Zijn scherpe blik gleed langs de wilskrachtige kin omhoog naar de staalblauwe ogen.

“Je ziet er goed uit,” sprak de grijze speurder bewonderend. Hij schudde zijn hoofd. “Hans Rijpkema,” herhaalde hij met een zucht. “Ik wist nietdat je nog leefde.”

De lange man grijnsde. Met gespreide vingers streek hij door zijn zilvergrijze haren, die bijna tot zijn schouders reikten.

“Als ik ‘s-morgens in de krant mijn naam niet bij de overlijdensberichten zie staan,” sprak hij opgewekt, “begin ik elke dag weer met kinderlijk plezier.”

De Cock keek hem even aan, beluisterde de toon, maar reageerde verder niet. Hij wees voor zich uit.

“Ken je Dick Vledder…hoop des vaderlands…sinds jaar en dag mijn onvolprezen hulp en ooit misschien mijn opvolger?”

Vledder stond er ongemakkelijk bij te grinniken.

Rijpkema fronste zijn wenkbrauwen.

“Was hij al bij ons toen ik wegging?”

“Hij is kort nadat jij vertrok bij ons gekomen.”

De Cock wuifde om zich heen.

“Hoe kom je hier terecht? Ik wist niet dat je bij de Rijkspolitie te Water was ingedeeld. Volgens mijn laatste informatie zat je bij de paarden.”

“Het Korps Landelijke Politiediensten,” verbeterde Rijpkema.

“Dienst Levende Have.”

De Cock grijnsde.

“Je zat toch op een paard?”

Hans Rijpkema lachte.

“Paarden behoren ook tol de levende have. Ik heb daar jaren met plezier dienstgedaan, tot ik in de leiding een jonge vrouw boven me kreeg aangesteld, met wie ik het niet zo goed kon vinden.”

De Cock knikte begrijpend.

“Toen stapte je van de paarden over op de golven van het Amsterdamse watergebied.”

“Sinds kort. Maar dat is geen bezwaar. In de tijd dat ik met jou aan de Warmoesstraat zat, heb ik de grachtengordel goed leren kennen.”

“Je weet dus waar je de Keizersgracht kunt vinden?”

“Blindelings.”

De Cock glimlachte.

“Ik zou mijn ogen er toch maar bij openhouden.”

Met een kleine boot zonder opbouw en een pruttelende motor voeren ze vanaf de Westerdoksdijk over het IJ naar de Westelijke Doorgang. Terwijl in de doorgang de treinen boven hun hoofd raasden bereikten ze het water van de Singel. Daar voeren ze rechtsaf de Brouwersgracht op. Onder enkele lage bruggen door bereikten ze de Keizersgracht. Voor de Leliegracht bracht Hans Rijpkema op verzoek van De Cock de kleine politieschuit tot stilstand.

De oude rechercheur gebaarde als een kapitein voor zich uit, vond Vledder. Het was wel een aardige onderbreking van hun dagelijkse bezigheden. Als rechercheur had hij zelden op een politievaartuig meegevaren.

“Ongeveer op die plek,” wees De Cock, “met een dag verschil, vonden we twee waterlijken.”

Rijpkema keek naar hem op.

“Heb je nog steeds zo’n pest aan waterlijken?”

De Cock grinnikte.

“Heb je dat onthouden?”

“Je was er berucht om,” zei Rijpkema. “Om je te pesten hebben we je wel eens een waterlijk in de schoenen geschoven waarop je feitelijk geen recht had.”

“Lekkere jongens.”

Rijpkema lachte.

“Alleen om jou te horen razen.”

“Bij beide lijken,” ging De Cock onverstoord verder, “waren de veters van de schoenen stevig aan elkaar geknoopt en lagen de handen gevouwen op de borst. Zoals later bleek waren de vingers van de handen aan elkaar gelijmd.”

“Huh, gruwelijk.”

De Cock knikte.

“Ik ben er haast van overtuigd dat op dezelfde plek, hier in de gracht, een derde lijk in het water is gedumpt.”

“Kortgeleden?”

“Ja.”

“Groot van postuur?”

De Cock glimlachte.

“Een zwaargebouwde man. Vledder typeerde hem als een holle bolle Gijs.”

“Dan dreggen we niet al te diep,” antwoordde Rijpkema. “We moeten vermijden dat we allerlei vuile troep loswoelen en boven water halen. Daar hebben we niets aan.”

Na tientallen vergeefse pogingen hield Hans Rijpkema een korte pauze. Hij keek De Cock onderzoekend aan.

“Je ziet geen spoken?”

De Cock grijnsde.

“Zag ik ze ooit wel eens?”

Rijpkema schudde zijn hoofd en zette zijn werk voort.

Na ruim een uur haalde de dreg het lichaam van een man boven water. Hans Rijpkema legde heel professioneel het wat gezwollen lijk met een touw aan de politieboot vast.

Vledder zakte door zijn knieen en boog zich over de rand. Hij keek schuin omhoog naar De Cock.

“Je hebt weer eens gelijk gekregen, baas. Het is Derek van Achterdiep…met gebonden schoenveters en gevouwen handen op zijn borst.”

14

Schipper Hans Rijpkema wees naar het ontzielde lichaam van Derek van Achterdiep boven het grachtenwater aan de zijkant van het politievaartuig.

“Wat moet er met hem gebeuren?”

De Cock lachte.

“Dat moet jij als oud-rechercheur van bureau Warmoesstraat toch weten. Ik verzeker je, die vent is vermoord.”

Hans Rijpkema trok een grijns.

“Als ik me goed herinner, dan moet het slachtoffer nu naar het sectielokaal?” vroeg hij als een leerling die naar het juiste antwoordt gist.

“Precies,” sprak De Cock met een hoofdknik. “Naar het sectielokaal. Dat is niet meer in dat oude griezelige pand aan de Overtoom, zoals in jouw tijd, maar in een modern lokaal op de begraafplaats Westgaarde aan de Ook meerweg.”

“Dat werd tijd.”

De oude rechercheur riep Vledder bij zich.

“Stel je in verbinding met de Geneeskundige Dienst en vraag om twee ambulances. Een met een net om het waterlijk op de wal te hijsen en een om het slachtoffer naar Westgaarde te vervoeren.”

Вы читаете De Cock en de dood in gebed
Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату
×