“Dat weet ik niet. Zijn adres heb ik nog niet kunnen achterhalen. Ik vond het wel opmerkelijk dat nog niemand zijn vermissing heeft gemeld bij de politie. Hij staat niet gesignaleerd.”

“Heeft hij een strafblad?”

“Ook niet.”

De Cock dacht even na.

“Op zo’n creditcard staan meen ik vier nummers. Geef die aan de Postbank door. Bij dat nummer behoort buiten de naam ook zeker een adres. En op de giropas staat een rekeningnummer dat ons beslist verder kan helpen.”

De oude rechercheur stak ineens met een brede grijns op zijn gezicht zijn armen naar voren.

“Bovendien moeten zijn volledige naam en adres op zijn rijbewijs staan.”

Vledder klapte met zijn vlakke hand tegen zijn voorhoofd.

“Stom, ik heb nog niet naar dat rijbewijs gekeken.”

Met een kwade ruk trok hij een lade van zijn bureau open en pakte daaruit het nog doorweekte rijbewijs.

Verrast keek hij naar De Cock op.

“Die…eh, die Handgraaf,” stotterde hij, “woont inderdaad in Heemstede. Ken je hem?”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Nee. Natuurlijk niet. Dan had ik toch gisteren bij de confrontatie met het lijk onmiddellijk gezegd wie die man was.”

Vledder keek hem verward aan.

“Hoe kom je dan aan Heemstede?”

De Cock zuchtte.

“Die junk, die veelpleger die ik gisteravond naar jouw idee te uitgebreid verhoorde, vertelde dat hij samenwoonde met een verslaafde jonge vrouw, genaamd Willemijn Handgraaf. Haar vader is volgens hem een schatrijke man en woont in een prachtige villa in Heemstede.”

Vledder kneep zijn ogen halfdicht en trok een dramatisch gezicht.

“Dan moet dat waterlijk haar vader zijn,” steunde hij.

De Cock schoof zijn onderlip naar voren.

“Informeer eens of er meer mannen net de naam Handgraaf in Heemstede wonen.”

“Dat zal ik doen, maar we kunnen er gerust van uitgaan dat het haar vader is.”

De Cock grinnikte.

“Dan hebben we een probleem.”

“Hoezo?”

“Willemijn Handgraaf wilde haar vader vermoorden als hij niets aan haar verslaving deed.”

“Wat? Vermoorden?”

De Cock glimlachte.

“Victor Handgraaf had zijn dochter in verband met haar drugsverslaving uit huis gezet. Na een reeks diefstallen van huisraad en een poging om met een vervalste handtekening bij de bank geld van zijn rekening te plukken, vond hij het genoeg.”

Vledder boog zich iets naar voren.

“Kunnen we die Willemijn als verdachte beschouwen, denk je?”

De Cock tuitte zijn lippen.

“Het gaat me te ver om haar nu al een redelijk vermoeden van schuld [3] toe te dichten. Ze zal ons over haar uitlatingen tegen haar vriend moeten verklaren. Ze mag ons vertellen wat ze precies bedoelde.”

“Heb je haar adres?”

“Ik heb het adres van haar vriend en daar wonen ze samen.”

Vledder kwam half uit zijn stoel overeind.

“Zullen we gaan?”

“Waarheen?”

“Naar dat adres.”

De Cock stak afwerend zijn hand op.

“Wacht even. Niet zo haastig. Heb je al contact gehad met dokter Rusteloos?”

“Ja. Daar ben ik vanmorgen mee begonnen.”

“Hoe laat is de sectie?”

“Vanmiddag om twee uur.”

“Dan heb ik eerst nog een missie voor je,” zei De Cock. “Voor je naar Westgaarde gaat, moet je eerst een monster nemen van het water van de Keizersgracht.”

“Wat moet ik daarmee?”

De Cock wuifde de vraag weg.

“Geef dokter Rusteloos straks de opdracht, of beter, vraag het hem vriendelijk, om een monster te nemen van het water in de longen van Victor Handgraaf. Jij moet er daarna voor zorgen dat beide monsters met een duidelijke toelichting bij het Gerechtelijk Laboratorium in Rijswijk terechtkomen. Het lijkt me het beste dat je daarvoor de motordienst inschakelt.”

Vledder reageerde verbaasd.

“Waarom dat gedoe?”

De Cock trok een grimas.

“Dokter Den Koninghe, onze oude lijkschouwer, gaf me gisteravond een hint: die twee monsters zouden wel eens niet identiek kunnen zijn.”

Vledder keek zijn leermeester verrast aan.

“Handgraaf is toch in het water van de Keizersgracht verdronken?”

De Cock antwoordde niet.

Er werd op de deur van de grote recherchekamer geklopt. Vledder riep: “Binnen!”

Het klonk niet vriendelijk.

De deur ging langzaam open en in de deuropening verscheen de gestalte van een brede, stevig gebouwde man. Kalm, met weloverwogen passen kwam hij naderbij.

Met zijn scherpe blik nam De Cock de man in zich op. Hij schatte hem op achter in de veertig. De man droeg een bruine trenchcoat met flappen op de schouders.

Onderweg naar het bureau van De Cock nam hij met een zwierig gebaar zijn regenhoedje af. Regendruppels kletterden op het balatum. De man had, zo constateerde De Cock, een regelmatig gevormd ovaal gezicht; iets getint. Vrij lang grijs golvend haar, een brede kin, een scherpe, spitse neus en opvallende lichtgroene ogen.

Bij het bureau van de grijze speurder bleef hij staan en liet zijn blik op de man daarachter rusten.

“Bent u rechercheur De Cock?”

De oude rechercheur knikte.

“Met uw welnemen. De Cock, met…eh, met ceeooceekaa.”

Hij wees voor zich uit naar Vledder.

“Mijn onvolprezen jonge assistent. Hij deelt al mijn ambtelijke geheimen.”

De bezoeker keek van De Cock naar Vledder en terug.

“Ik…eh, ik wilde even met u praten,” begon hij wat onzeker.

“Iemand zei me dat ik in het bureau Warmoesstraat het beste naar u kon vragen.”

De Cock wees naar de stoel naast zijn bureau.

“Neemt u plaats.”

De man deed zijn regenjas uit, vouwde de natte buitenkant naar binnen, ging zitten en legde de jas over zijn knieen.

“Ik ben Van Heusden…Arnold van Heusden, om precies te zijn,” meldde hij plechtig. “Ik heb in de Oude Hoogstraat op nummer 412 een kleine sigarenwinkel.”

De Cock glimlachte.

“Is daar nog wat mee te verdienen tegenwoordig?”

Вы читаете De Cock en de dood in gebed
Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату
×