‘En als hij nog voordat wij kwamen, Charmaine dood in dat kamertje heeft aangetroffen, dan wist hij wie haar had vermoord.’
‘Haagse Bertus.’
‘Precies.’
Vledder slikte.
‘Dan had Gerard van Kastelen,’ sprak hij grimmig, ‘een redelijk motief om Haagse Bertus naar het leven te staan.’
De jonge rechercheur klapte met zijn volle vuist op het blad van zijn bureau. ‘Hoe bewijzen wij het?’ riep hij geemotioneerd. ‘Hoe zetten wij hem onder druk… hoe maken we…’
Vledder stokte. Er werd op de deur van de grote recherchekamer geklopt en de jonge rechercheur riep: ‘Binnen!’
De deur ging langzaam open en in de opening verscheen de gestalte van een breedgeschouderde man. De Cock schatte hem op achter in de dertig. Hij droeg een lichtgroene trenchcoat over een parelgrijs kostuum. In zijn rechterhand hield hij een hoedje, waaraan regendruppels kleefden. Met een iets slepende tred kwam hij naderbij. De Cock zag dat ook op zijn trenchcoat regendruppels parelden en constateerde dat het buiten weer eens regende.
De oude rechercheur kwam uit zijn stoel overeind en bezag het zongebruinde gelaat van de man. Zijn strak naar achteren gekamde donkerblonde haren, grijs aan de slapen, en de nieuwsgierig rondblikkende lichtblauwe ogen. Ze gleden aarzelend van De Cock naar Vledder en terug.
‘Tot wie mag ik het woord richten?’
De Cock gebaarde naar de stoel naast zijn bureau.
‘Neemt u plaats.’
De man knoopte zijn trenchcoat los en ging zitten. Met een paar wilde bewegingen sloeg hij de regendruppels van zijn hoedje en frommelde het hoofddeksel in een steekzak van zijn jas. Pas daarna richtte hij zijn aandacht op De Cock.
‘Mijn naam is Van Milschot,’ opende hij met sonoor stemgeluid. ‘Charles van Milschot. Ik heb zojuist een bezoek gebracht aan de oude moeder van Albertus van Zoggel in de Jordaan. Daar was ook zijn jeugdige vriendin.’
‘Sylvia van Rosmalen.’
Charles van Milschot knikte.
‘Sylvia van Rosmalen… zo heeft zij zich aan mij voorgesteld. Van haar vernam ik dat Albertus hier in de Amsterdamse binnenstad is vermoord. Ik wil graag nadere inlichtingen over deze moord. De zaak zou in behandeling zijn bij rechercheur De Cock.’
De grijze speurder glimlachte.
‘U bent goed geinformeerd,’ sprak hij vriendelijk. ‘Ik ben rechercheur De Cock. De Cock met… eh, met ceeooceekaa.’ Hij wees voor zich uit. ‘Dat is mijn collega Vledder. Wij werken samen aan de zaak.’ Hij stak zijn kin iets omhoog. ‘Mogen wij de reden van uw interesse weten?’
Van Milschot gebaarde hoffelijk.
‘Uiteraard. Albertus en ik waren bevriend. Exact zeven jaar geleden zijn wij uit elkaar gegaan. Ik kon mij enig bezit in Spanje verwerven en Albertus van Zoggel hield zich schuil voor de politie.’
‘Om welke reden?’
Van Milschot glimlachte fijntjes.
‘Albertus van Zoggel leidde een turbulent leven… Talloze affaires met vrouwen en zo nu en dan een rooftocht in het land.’
‘Rooftocht?’
Van Milschot zwaaide afwerend.
‘U moet mij niet naar bijzonderheden vragen. Die ken ik niet. Zijn leefwijze was… eh, was verslindend… vergde kapitalen. Daarom moest er, zo hij dat noemde, “zo nu en dan iets gebeuren”.’
‘Rooftocht?’
Van Milschot maakte een verontschuldigend gebaar.
‘Ik deelde zijn levenswijze niet. Die was mij te hectisch. Ook zijn gebrek aan eerbied voor de wet had niet mijn bekoring. Maar ik genoot van zijn onbekommerde levensstijl. Hij leek in vele opzichten op een roofridder uit de vroege middeleeuwen. Ik denk dat ik mij juist daarom zo tot hem aangetrokken voelde. Albertus van Zoggel fascineerde mij.’
De Cock keek de man voor zich onderzoekend aan. Zijn bijna jubelende lofzang op de dode Albertus van Zoggel wekte weerzin bij de oude rechercheur op. Wanneer hij zich de dode, wat gedrongen man met de snor voor de geest haalde… het wat gezwollen gelaat, de uitgestoken tong, de wijd opengesperde ogen, het stuk elektriciteitsdraad om zijn nek… dan paste dat niet bij het beeld dat Charles van Milschot van hem schetste.
De Cock boog zich iets naar hem toe.
‘U bezag hem wel door een roze bril.’
Van Milschot grijnsde.
‘Hoe beziet een man een vrouw op wie hij verliefd is? Mooi, verleidelijk, een nimf. Fantasie reikt verder dan de realiteit.’
De vlot formulerende Charles van Milschot maakte De Cock kriegel.
‘Uw vriendenkring,’ vroeg hij hard, ‘beperkte zich tot Albertus van Zoggel?’
Van Milschot schudde zijn hoofd.
‘Albertus van Zoggel was een exceptie… een uitzondering. De mensen met wie ik gewoonlijk omging, kwamen uit een ander milieu. Ik leerde Albertus bij toeval kennen en bij elke hernieuwde kennismaking genoot ik van zijn verhalen. Hij bracht die met een onvervalst Haags accent. Hij was er trots op van geboorte een Hagenaar te zijn. In penozekringen werd hij ook Haagse Bertus genoemd.’
De Cock knikte instemmend.
‘Dat was ons bekend.’
Van Milschot glimlachte.
‘Ik neem aan dat Albertus ook in recherchekringen enige faam had opgebouwd.’
De Cock negeerde de opmerking.
‘In die zeven jaren van scheiding hebt u geen enkel contact met hem gehad?’
Van Milschot schudde zijn hoofd.
‘Ik wist niet waar Albertus verbleef… waar hij zijn domicilie had. Evenmin was het Albertus bekend waar ik rondhing.’
De Cock keek hem scherp aan.
‘Waarom ging u naar zijn moeder in de Jordaan? Kende u haar?’
‘Zij was mijn enig aanknopingspunt… moeder Van Zoggel… de Jordaan… Lindengracht 812. Dat adres heb ik al die jaren onthouden.’
‘Waarom?’
Van Milschot lachte.
‘Omdat wij elkaar na zeven jaar daar zouden treffen. Dat was de afspraak toen wij uit elkaar gingen… Na exact zeven jaar… rendez-vous in Amsterdam.’
Toen Charles van Milschot de grote recherchekamer had verlaten, vervielen de beide rechercheurs in een diep stilzwijgen. Boven hun hoofden zoemde een defecte tl-balk en via de tochtige, halfvermolmde raamkozijnen drong het straatrumoer tot hen door.
Het was Vledder die het zwijgen verbrak. ‘Je was niet erg mededeelzaam. Je hebt hem niet verteld waar Albertus van Zoggel om het leven kwam en op welke manier hij stierf.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Ik weet niet hoe ik die Charles van Milschot moet inpassen,’ sprak hij geprikkeld. ‘Is die man zo onnozel als hij zich voordoet? Ik kan mij dat nauwelijks indenken. Zijn ode aan Albertus van Zoggel vond ik ronduit stuitend.’
De oude rechercheur wees naar Vledder.
‘Heb je inzake Haagse Bertus al contact gehad met de recherche in Den Haag?’