Hij schudde mistroostig het hoofd.
‘Christel, Christel is een Van Daele gebleven.’
De Cock knikte begrijpend.
‘En u werd een De Bougaerde.’
Hij tilde zijn bril iets op en wreef vermoeid zijn ogen. ‘Ja, ik werd een De Bougaerde.’
Ze zwegen. Na een poosje stond De Cock op en liep naar de kleine aanrecht met het gaskomfoor. Hij had trek in koffie. Hij pakte de ketel uit het gootsteenkastje en zette wat water op. In de la van zijn bureau wist hij nog een restje poederkoffie. Vledder schoof zijn stoel wat dichter bij de jongeman. ‘Wanneer,’ vroeg hij belangstellend, ‘komt er weer een nieuw boek van u uit?’ Het gezicht van de jongeman versomberde. ‘Dat… eh, dat weet ik niet. Dat is niet te zeggen. Je weet nooit precies wanneer het komt, inspiratie en zo. Het blijft soms lang weg, heel lang, te lang. En misschien komt het nooit meer.’ De Cock, met zijn rug naar de jongeman gekeerd, beluisterde een ondertoon van angst. Hij draaide zich langzaam om. ‘De Bougaerde, wat was uw laatste boek?’
De jongeman aarzelde even.
‘
‘Ja, vier jaar.’ Het klonk haast benepen. ‘Ik heb
Hij deed zijn donkere bril af en verborg zijn gezicht in zijn handen. ‘Het is een verschrikking geworden, een kwelling. Ik had het plotseling niet meer. Het was op, uit, afgelopen. Er kwam niets meer. Wat ik ook probeerde, het ging niet. Mijn hoofd leek een grote, holle ruimte, met niets, absoluut niets. Ik had geen gedachten meer, geen gevoel, geen inhoud. Ik was leeg, volkomen leeg.’
Plotseling begon hij te snikken als een kind. Zijn lichaam schokte. Hij richtte zijn hoofd op. Zijn grote, betraande ogen blikten smekend naar De Cock. Zijn lippen trilden en zijn handen strekten zich bevend uit. ‘Waar is Nanette?’
De Cock antwoordde niet. Hij keek de jongeman onderzoekend aan. Zonder de donkere bril was de gelijkenis met Christel van Daele onmiskenbaar; het blauw, de stand van de ogen.
De jongeman gilde bijna.
De Cock bleef onbewogen. Zijn scherpe ogen registreerden iedere beweging. Hij zag hoe het lichaam steeds heviger begon te schokken, hoe de mond vertrok in nerveuze trillingen. Het was schrikwekkend, angstaanjagend. Het gezicht ontkleurde tot een haast marmerwit masker. Klam zweet perste uit de porien.
Hij stond geagiteerd van zijn stoel op en begon wild om zich heen te slaan. Zijn bewegingen waren als van een man die in een donkere, diepe poel dreigt te verzinken en angstig grijpt naar een reddingsboei die te ver van hem is weggedreven. Vledder vatte De Bougaerde van achteren om zijn middel vast, sprak tegen hem, dwingend, overtuigend, kalmerend. Het hielp niet. De jongeman bleef schreeuwen, uitzinnig, het schuim op de mond.
Vanaf zijn plaats bij het gaskomfoor keek De Cock toe. Hij greep niet in. Hij wist dat het geen nut had, dat het toch niet lang meer zou duren.
De Bougaerde zwaaide nog even; een groteske beweging zonder zin. Toen verslapten zijn spieren. De ogen verglaasden. Het hoofd viel schuin weg. Uit zijn borst ontsnapte een zucht. Heel langzaam gleed het lichaam uit de armen van Vledder.
6
De onaandoenlijke broeders van de Geneeskundige Dienst zeiden niet veel. Ze legden het slappe, uitgeputte lichaam van Floor de Bougaerde op de brancard, schikten een deken over hem heen en sjorden de riemen vast. Daarna namen ze hem voorzichtig op en droegen hem door de lange gang. Rechtstandig manoeuvreerden ze de brancard langs de smalle wenteltrap vanaf de tweede etage naar beneden. Het ging allemaal simpel, gemakkelijk, getuigend van grote routine.
De Cock liep mee naar beneden.
Achter de balie maakte de brigadier-wachtcommandant een vage beweging in de richting van de brancard en trok zijn wenkbrauwen op.
‘Hee, De Cock,’ zei hij zacht grijnzend, ‘wat moet ik in mijn dagelijks rapport zetten? Weer een slachtoffer van een verhoor in de derde graad?’
De Cock kon het wrange grapje niet erg best waarderen. ‘Zet maar:
‘Het spul zal wel zijn uitgewerkt. Dat is het. De nekslag komt altijd achteraf.’ Hij keek naar het witte gezicht op de brancard en schoof zijn onderlip vooruit. ‘Ze zeggen dat je medelijden met ze moet hebben, dat zeggen ze. Het zal wel zo zijn.’ Het klonk niet overtuigend. ‘Hoe kwam hij eigenlijk hier?’ ‘Hij is bij jou aan de balie gekomen, herinner je je nog? Je hebt hem zelf naar boven gestuurd,’ antwoordde De Cock. De wachtcommandant trok een denkrimpel in zijn voorhoofd. ‘Je hebt gelijk,’ zei hij, ‘die bleke met die donkere bril. Ik heb nog met je gebeld.’ Hij pakte een kladbloc en dicteerde zichzelf.
‘Het Wilhelmientje,’ antwoordde de oudste.
‘…
‘Hij blijft wel een paar dagen in observatie. Als het erg is, houden ze hem voor een ontwenningskuur. Dat is zo gebruikelijk bij die klanten.’
‘En dan?’
‘Steeds maar hopen dat ze het spul nooit meer in handen krijgen. Anders is het zo weer mis.’ De andere broeder knikte instemmend. Ze namen de brancard weer op en liepen het bureau uit. De ambulancewagen stond klaar met open achterdeuren. Een agent hielp bij het inladen.
Toen De Cock in de recherchekamer terugkwam, rook het er naar koffie. Vledder had het restje poederkoffie in de la van De Cocks bureau ontdekt en twee koppen klaargemaakt. ‘Is hij weg?’
De Cock ging achter zijn bureau zitten. Met beide handen aan het kopje begon hij aan de koffie te slurpen. Zijn gedachten waren bij Floor de Bougaerde, bij zijn verslaafdheid en wild geuit verlangen naar zijn nicht. De kreet
‘Is hij weg?’ herhaalde Vledder.
De Cock knikte.
‘Ze brengen hem voorlopig naar het Wilhelminagasthuis ter observatie. Misschien geven ze hem wel een ontwenningskuur, als hij tenminste zelf wil meewerken. Het is in feite de enige therapie.’
Vledder zuchtte. ‘Begrijp je dat nou? Zo’n begaafde, intelligente kerel. Je zou toch verwachten dat zo’n man wel weet wat uiteindelijk de gevolgen zijn. Als je ermee doorgaat, ga je naar de bliksem, onherroepelijk.’
De Cock zette zijn kop neer.
‘Als je ermee doorgaat…’ herhaalde hij langzaam.
‘Wat bedoel je?’
‘Net wat ik zeg, als je ermee doorgaat. Zie je, niemand heeft vooraf het plan ermee door te gaan. Eenieder denkt dat het gevaar van verslaving voor hem of haar niet geldt. Men begint eraan, om welke reden dan ook, en beschouwt het als een remedie tegen een tijdelijk ongemak, een pijn, lichamelijk of geestelijk, zoals bijvoorbeeld het ontbreken van inspiratie.’ Vledder keek verrast op. ‘Denk je dat Floor de Bougaerde om die reden zijn heil in