Met zijn zaklantaarn bescheen de grijze speurder het gezicht van de dode Beatrijs. Het beeld was vrijwel identiek. Zo had hij ook Angela zien hangen. Hij kneep zijn lippen op elkaar. ‘Stomme meiden,’ siste hij tussen zijn tanden. ‘Onbegrijpelijk. Ze hadden na de dood van Angela de tent moeten sluiten.’ Vledder draaide zich half om.

‘Wat zei je?’

De Cock bromde:

‘Niets… niets bijzonders. Ik mompelde iets in mijzelf. Dat krijg je als je wat ouder wordt. Schiet op met die idiote floppy’s van je. Ik bivakkeer niet graag in de nabijheid van lijken. En elke seconde die wij hier langer blijven, levert gevaar op.’ In het bleke schijnsel van het computerscherm knikte Vledder. ‘Ik ben zo klaar.’

De Cock liep op hem toe.

‘Ik wil nog even naar Smalle Lowietje.’

‘Voor een cognackie?’

De Cock knikte.

‘Ook,’ antwoordde hij kort. ‘Maar ik wil het adres van Rooie Bertus… kijken of hij nog meer van dat katoenen koord in voorraad heeft.’

De oude rechercheur legde opnieuw zijn hand op de schouder van Vledder.

‘Ik ben bang dat je Patrick Nederveldt van het lijstje van je verdachten kunt schrappen.’

‘Waarom?’

De Cock bracht zijn gezicht in een ernstige plooi.

‘Hij hield van zijn Beatrijs.’

De Cock had moeie voeten.

Met zijn broekspijpen tot aan zijn knieen opgerold stak hij zijn behaarde, witbleke benen in een emmer dampend water. Parelend bruiszout uit een tabletje kriebelde tussen zijn tenen. Voorovergebogen en met een van pijn vertrokken gezicht streek hij met zijn handen langs zijn enkels. Het leek hem toe dat een legioen venijnige duiveltjes met lange scherpe naalden in de bollen van zijn kuiten prikte. De pijn gaf hem een onbehaaglijk gevoel van verslagenheid. Hij wist wat die pijn betekende. Wanneer een onderzoek slecht verliep, wanneer hij het idee had steeds verder van de oplossing weg te drijven, togen die venijnige duiveltjes ten aanval en voelde hij zijn voeten.

Hij blikte schuin omhoog naar zijn vrouw, die hem met een meelijwekkend lachje bekeek.

‘Moet er nog wat warm water bij?’ vroeg ze bezorgd. De Cock schudde heftig zijn hoofd.

‘Ik heb geen varkenspootjes,’ riep hij knorrig. ‘Ik heb nu al het gevoel dat je mijn voeten straks met mes en vork kunt opdienen.’

Mevrouw De Cock lachte. Ze kende de stemmingen van haar man en wist dat zijn slechte humeur meer met zijn werk dan met zijn voeten te maken had.

‘Ben je er nog niet uit?’ vroeg ze liefjes.

De grijze speurder zuchtte diep. Hij tilde zijn linkerbeen iets op en keek toe hoe van zijn hiel een straaltje water in de emmer terugliep.

‘Ik heb de halve nacht achter Rooie Bertus aangehold. Telkens als ik ergens kwam, was hij net vertrokken.’

‘Wie is Rooie Bertus?’

‘Een gewiekste kraker van bankkluisjes. Hij was met Angela, een van de dochters van de vermoorde chiromantiste, getrouwd.’

‘Jij verdenkt hem?’

‘Hij is een mogelijke verdachte. Volgens Smalle Lowietje was hij op vakantie in Spanje, maar volgens andere inlichtingen verbleef hij nog steeds in de omgeving van de Wallen.’ ‘Denk je dat Smalle Lowietje jou iets heeft voorgelogen?’ De Cock schudde zijn hoofd.

‘Ik heb Smalle Lowietje nog nooit op een leugen kunnen betrappen. Ik denk eerder dat het een spelletje is van Rooie Bertus. Hij weet dat ik wel eens via de cafehouder aan informatie kom.’

De oude rechercheur glimlachte.

‘Het doet mij denken aan Handige Henkie. Die stuurde mij eens een ansichtkaart uit Spanje met de tekst: ik lig hier lekker in de zon. Intussen pleegde hij in Amsterdam en omgeving een paar fikse inbraken. De ansichtkaart had hij door een vriend in Spanje laten posten.’

‘En jij dacht dat hij in Spanje zat?’

‘Ik ben er pas later achtergekomen dat hij mij had belazerd.’ ‘Is die Rooie Bertus het type van een moordenaar?’ De Cock glimlachte beminnelijk.

‘Niemand wordt als moordenaar geboren. Het leven bepaalt wie het later wordt. Dat is onvoorspelbaar.’ Hij zweeg even. De vriendelijk accolades rond zijn mond dansten vrolijk. ‘Ik heb buiten hun gruwelijk handwerk tegen moordenaars maar een bezwaar: ze hebben zulke alledaagse gezichten.’

Toen De Cock die morgen de grote recherchekamer aan de Warmoesstraat binnenstapte, keek de jonge rechercheur hem verwijtend aan.

‘Wat ben je laat,’ riep hij bestraffend. ‘Ik dacht dat je vandaag niet meer zou komen.’

De Cock ging tegenover hem zitten.

‘Ik kreeg weer eens last van moeie voeten. Ik stond net op het punt om naar de Kit te gaan. Ik heb ze nu thuis eerst even in warm water laten weken tot de pijn uit mijn kuiten trok.’ ‘Probeer eens een extract van kamille met een snuifje zeezout.’

‘Het recept van Alida van Boskoop.’

‘Aard van de Koperberg had er baat bij.’

‘Ik zal het eens proberen. Maar dagelijks een bad zie ik niet zo zitten.’

Hij keek zijn jonge collega onderzoekend aan.

‘Al bekomen van de schrik van gisteravond?’

‘Ik had het wel even benauwd. Ik ben in die dingen niet zo koel als jij.’

‘Maar het is over?’

Vledder zuchtte.

‘Ik wacht gespannen op een telefoontje vanuit de Brouwersgracht.’

De Cock keek naar de grote klok boven de deur van de recherchekamer.

‘Nog niets gehoord?’

‘Niets. En het begint toch langzamerhand tijd te worden.’ De jonge rechercheur trok een lade van zijn bureau open en nam daaruit een pak papier. Met een grijns op zijn gezicht reikte hij het De Cock aan.

‘Ik heb van het totale bestand van de computer aan de Brouwersgracht vanmorgen vroeg een uitdraai gemaakt.’ De Cock bekeek de stapel.

‘Zoveel?’

‘Ze had heel veel patienten.’

‘Heb jij het al doorgenomen?’

‘Ik zie er niets in,’ sprak Vledder ontmoedigd. ‘Ik heb er even in gebladerd. Het zijn aantekeningen over patienten, hun kwalen en de adviezen die de chiromantiste voor de genezing heeft gegegeven.’

‘Kamille en een snuifje zeezout.’

‘Zoiets.’

De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. Vledder boog zich naar voren en nam de hoorn op. Hij luisterde enige seconden en legde toen de hoorn op het toestel terug.

‘Het was Christina,’ sprak Vledder hees. ‘Ze heeft de dode Beatrijs gevonden.’

De Cock knikte begrijpend. Hij strekte zijn wijsvinger naar zijn jonge collega uit.

‘Jij gaat naar de Brouwersgracht. Alleen. Ik ga niet met je mee. Je kent de procedure, weet waar je op letten moet. Pas op dat je je niet verspreekt. Je ziet de dode Beatrijs voor het eerst.’ Vledder slikte.

‘En wat doe jij?’

De Cock wees naar de stapel papier voor zich op zijn bureau. ‘Lezen.’

De Cock schoof de stapel papier naar zich toe. Hij wist niet precies waarnaar hij zocht. Uiteraard waren de gegevens omtrent Albertus de Graaf en Alexander Minnedorper voor hem belangrijk. Maar hij verwachtte meer: aanwijzingen die hem uiteindelijk naar de moordenaar of moordenares moesten leiden. Hij vertrouwde daarbij op zijn intuitie, op zijn kennis, op zijn rijke ervaring in het wereldje van de misdaad. Zo gespannen volgde de grijze

Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату
×