hij als een kat omhoog in de lucht en met brede vleugelslagen droeg hij hen uit boven de nevels die Selidor omhulden. Met donkerrode vlerken roeiend door de lucht zwenkte Kalessin naar buiten over de open zee, boog af naar het oosten en vloog.

In de dagen rond midzomer werd er op Ully een draak gezien die laag over het eiland vloog, en later ook in Usidero en in het noorden van Ontuego. Nu is men in het Westruim, waar de bevolking ze maar al te goed kent, zeer beducht voor draken, maar toen deze was overgevlogen en de dorpelingen weer uit hun schuilplaatsen waren gekomen, zeide degenen die hem gezien hadden tot elkaar: ‘De draken zijn niet alle dood zoals wij dachten. Wellicht zijn ook de wijzen niet allen dood. Zijn vlucht getuigde van macht en heerlijkheid; misschien was het de Oudste.’

Niemand zag Kalessin neerdalen op het land. Maar er zijn op die verre eilanden wouden en woeste heuvels waar zelden iemand komt en waar zelfs het neerdalen van een draak niet wordt opgemerkt.

Op de Negentig Eilanden ontstond een hevige verwarring. Mannen roeiden westwaarts langs de eilandjes en schreeuwden: ‘Verberg je. Verberg je. De Draak van Pendor heeft zijn woord gebroken. De Archimagus is verslagen en de Draak komt ons verslinden.’

Zonder neer te komen, zonder omlaag te kijken vloog het grote ijzerkleurige monster over de eilandjes en stadjes en hofsteden, en achtte zo een nietig hapje niet eens de moeite van een rookpluim waard. En zo trok hij ook over Geath en over Serd, stak de engten van de Middenzee over en kwam in het zicht van Roke.

Nooit in de herinnering der mensen en zelden in de herinnering der legenden had een draak het gewaagd de zichtbare en onzichtbare wallen van het welversterkte eiland te trotseren. Deze echter aarzelde niet, maar vloog zwaar op machtige vlerken langs de westkust van Roke en over de dorpen en velden naar de groene heuvel die oprijst boven Thwill. Daar kwam hij tenslotte zachtjes neer op de aarde, strekte de rode vlerken, vouwde ze samen en ging zitten op de top van de Bult van Roke. De jongens renden het Hoge Huis uit; niets had hen kunnen tegenhouden. Maar ondanks hun jeugd waren zij trager dan de Magisters en bereikten zij de Bult eerst geruime tijd later. Bij hun aankomst troffen zij er de Magister van het Web die uit de Hout was gekomen, het blonde haar als goud opflitsend in de zon. En bij hem was de Veranderaar die twee nachten tevoren was teruggekeerd in de gedaante van een grote visarend, moe en met trage vleugelslag; lang hadden hem zijn eigen spreuken in die gedaante gevangen gehouden en hij had de zijne eerst teruggekregen toen hij naar de Hout was gekomen, in de nacht toen het Evenwicht werd hersteld en wat gespleten was weer werd samengevoegd. De Oproeper was er, uitgeteerd en mager, nog maar een dag opgestaan van zijn ziekbed. En naast hem stonden de Poortwachter en de overige Magisters van het Eiland der Wijzen.

Zij zagen de berijders afstijgen, de een met hulp van de ander. Zij zagen hoe zij om zich heen keken met in hun blik een vreemde mengeling van tevredenheid, droefheid en verwondering. En de draak hurkte neer als uit steen gehouwen, terwijl zij van zijn rug omlaag klommen en naast hem staan bleven. Hij wendde de kop een weinig opzij toen de Archimagus tot hem sprak, en gaf hem kort antwoord. En de toeschouwers zagen de zijwaartse blik van het gele oog en de kille lach. En zij die de Oude Spraak verstonden, hoorden hem zeggen: ‘Ik heb de jonge koning naar zijn koninkrijk gebracht en de oude man naar zijn huis.’

‘Nog een weinig verder, Kalessin,’ antwoordde Ged. ‘Ik ben nog niet waar ik zijn moet.’ Hij keek neer op de zonbeschenen daken en torens van het Hoge Huis en het leek of hij glimlachte. Toen wendde hij zich tot Arren die rank en slank naast hem stond in zijn gescheurde kleren, nog niet vast op zijn benen na de vermoeienissen van de lange vlucht en de verbijstering over alles wat er gebeurd was. En voor de ogen van hen allen knielde Ged voor hem neer op beide knieen en boog het grijsharige hoofd.

Toen stond hij op, kuste de jonge man op de wang en zei: ‘Als gij uw troon in Havnor hebt bestegen, mijn heer en dierbare tochtgenoot, moge gij dan lang en in vrede heersen.’ Hij keek naar de Magisters en de jonge wijzen en de jongens en de dorpelingen die daar verzameld waren op de hellingen en aan de voet van de Bult van Roke. Zijn gezicht was kalm en in zijn ogen lag iets van het lachen in de ogen van Kalessin. Toen draaide hij zich om en klom weer omhoog langs de poot en de schouder van de draak, nam weer plaats in het zadel zonder teugels op de nek van de draak tussen de machtige uiteinden der vlerken. Die vlerken strekten zich met een geluid als het roffelen van een trom en Kalessin de Oudste verhief zich met een sprong in de lucht. Vuur en rook spoten op uit de muil van de draak en het slaan van zijn vlerken was als het geluid van donder en storm. Eenmaal cirkelde hij rond de heuvel en vloog toen weg naar het noordoosten, naar de windstreek van Aardzee waar de Berg van Gont zich opheft uit de zee. De Poortwachter zei met een glimlach: ‘Wat hij doen moest, is nu gedaan. Hij keert terug naar huis.’ En zij keken toe hoe de draak tussen zee en zonlicht wegvloog en uit het gezicht verdween.

De Geste van Ged verhaalt hoe hij die eens Archimagus was, naar de kroning kwam van de Koning van Alle Eilanden in de Toren van het Zwaard te Havnor, het hart van de wereld. En het lied zegt ons dat hij, toen de plechtigheid van de kroning voorbij was en de feestelijkheden zouden beginnen, de menigte verliet en geheel alleen naar de haven van Havnor ging. Daar lag buiten op het water een boot, gehavend en geteisterd door de storm; zij voerde geen zeil en was leeg. Ged riep de boot bij haar naam, Uitkijk, en zij kwam naar hem toe. Ged klom van de steiger omlaag in de boot, keerde het land de rug toe en de boot voer weg zonder wind of zeil of riemen; zij voer met hem weg van haard en haven, westwaarts tussen de eilanden door, westwaarts over de open zee. En sindsdien is er niets meer over hem bekend.

Maar op het eiland Gont luidt het verhaal anders en zegt dat Lebannen, de jonge Koning naar Gont kwam, op zoek naar Ged om hem mee te nemen naar de kroning. Maar hij vond hem noch in Gonthaven, noch in Re Albi. Niemand kon zeggen waar hij was, enkel dat hij te voet de wouden op de berghelling was ingetrokken. Hij deed dat vaak, zei men, en bleef dan vele maanden weg zonder dat iemand de paden van zijn eenzaamheid kende. Er waren er die aanboden hem te zoeken, maar de Koning verbood het hen en zei: ‘Hij heerst over een rijk dat groter is dan het mijne.’ En zo verliet hij de berg, besteeg zijn schip en keerde naar Havnor terug om gekroond te worden.

Bijlage: Detailkaarten

Ursula Le Guin

Aardzee

Machten van Aardzee

de Tomben van Atuan

Koning van Aardzee

Uitgeverij Het Spectrum

Utrecht/Antwerpen

Oorspronkelijke titels: A Wizard of Earthsea/The Tombs of Atuan/The Farthest Shore

© 1968, 1970, 1972 by Ursula Le Guin

Vertaald door: F. Oomes Vormgeving en ontwerp omslag: Studio Spectrum

Omslag: Bart van Erkel

De drie delen verschenen eerder afzonderlijk en nadien in een gebonden editie, waarvan dit de Prisma-

Вы читаете Koning van Aardzee
Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату
×