in een geest van vriendschap. Het zou hem leed doen, wanneer u door onheilen getroffen zou worden. Wij zijn gekomen om u te waarschuwen.’
‘Wat!’ Toktai zat recht overeind. Met een van zijn gespierde handen greep hij naar het zwaard dat hij uit beleefdheid niet bij zich droeg. ‘Verduiveld, wat betekent dit?’
‘De duivel, inderdaad Noyon. Hoewel dit land een aangename indruk maakt, gaat het gebukt onder een vloek. Vertel het hem, mijn broeder.’
Sandoval, wiens stem heel geschikt was voor redevoeringen, nam het gesprek van hem over. Hij had een verhaaltje verzonnen dat er enerzijds op gericht was gebruik te maken van de bijgelovigheid van de half beschaafde Mongolen, zonder anderzijds te veel achterdocht bij de Chinees op te roepen. Er waren in werkelijkheid twee grote zuidelijke rijken, verklaarde hij. Hun eigen rijk lag ver weg. Het andere lag er iets ten noorden en oosten van en bezat een citadel in de vlakte. Beide staten waren in het bezit van immense krachten, noem het tovenarij, of verborgen kennis, net zoals u wilt. Het rijk in het noorden, ‘Kwaaddoener’, beschouwde al dit gebied als het zijne en zou een vreemde expeditie niet toestaan, zich daar op te houden. Zijn verkenners zouden de Mongolen binnenkort zeker ontdekken en hen met bliksemstralen vernietigen. Het welwillend gestemde zuidelijke rijk, ‘Goeddoener’, kon hun geen bescherming bieden; het kon slechts gezanten zenden om de Mongolen te waarschuwen en hen aan te raden weer naar huis te gaan. ‘Waarom hebben de inboorlingen ons niets over deze heersers verteld?’ vroeg Li spitsvondig.
‘Weet ieder stamlid in de jungle van Birma wie de Kha Khan is?’ antwoordde Sandoval.
‘Ik ben maar een onwetende vreemdeling,’ zei Li. ‘Vergeef me dat ik niets begrijp van wat u vertelt over uw onweerstaanbare wapens.’
‘Dat is de beleefdste manier waarop me ooit gezegd is dat ik een leugenaar ben,’ dacht Everard. Hardop zei hij: ‘Als de Noyon over een dier beschikt dat gedood kan worden, kan ik een kleine demonstratie geven.’ Toktai dacht na. Uiterlijk mocht hij de indruk wekken, uit steen gehouwen te zijn, maar een dun laagje transpiratie verried hem. Hij klapte in zijn handen en blafte de schildwacht die naar binnen keek, een bevel toe. Daarna zeiden ze zo nu en dan nog wat om de steeds dreigender stilte te verbreken.
Na een eindeloos lijkend kwartiertje verscheen er een krijger. Hij zei dat enkele ruiters met de lasso een hert hadden gevangen. Was dat wat de Noyon wenste? Dat was het. Toktai ging voorop, zich een weg banend door een dicht opeen gepakte groep drukpratende mannen. Everard volgde hem, wensend dat dit niet nodig was geweest. Hij drukte het magazijn in zijn Mauser. ‘Heb jij zin om het karweitje op te knappen?’ vroeg hij aan Sandoval. ‘Hemel, nee.’
Het hert, een hinde, was naar het kamp gebracht. Ze stond trillend bij de rivier, met de paardeharen touwen om de hals. De zon, die net de toppen in het westen raakte, gaf haar een bronsachtige kleur. Er lag een zachtaardige uitdrukking in de blik waarmee ze Everard aanstaarde. Hij gebaarde de mannen er omheen opzij te gaan en mikte. De eerste kogel doodde haar, maar hij liet zijn geweer doorratelen tot het lichaam er afschuwelijk uitzag.
Toen hij zijn wapen liet zakken, heerste er een gespannen stilte. Hij keek naar al die gezette, o-benige gestalten en de uitdrukkingloze, grimmig in bedwang gehouden gezichten. Met ongewone scherpte nam hij hun geuren waar: een opdringerige geur van zweet, paarden en rook. Hij voelde zich precies zo onmenselijk als zij hem waarschijnlijk zagen. ‘Dit is een van de onschuldigste wapens,’ zei hij. ‘Een ziel die op deze wijze van het lichaam wordt gescheiden, vindt nooit meer de weg terug.’
Hij draaide zich op de hielen om. Sandoval volgde hem. Hun paarden waren aan een paal gebonden, het tuig was er vlakbij opgestapeld. Zonder te praten, zadelden ze de dieren, stegen op en reden weg, het woud in.
4
Het vuur laaide op door een windvlaag. Het was opgebouwd met de zuinigheid van een woudloper en verlichtte nauwelijks de schaduw die de twee omhulde — even waren een paar wenkbrauwen, een neus en wangen zichtbaar en de glans van een paar ogen. Het zonk weer ineen tot blauwe en rode vlammetjes boven witgloeiende kolen. De duisternis sloot de mannen weer in.
Everard vond het niet erg. Hij draaide zijn pijp om en om in zijn handen, beet er hard op en zoog de rook in, maar het baatte weinig. Als hij sprak ging zijn stemgeluid bijna geheel verloren in het luide geruis van de bomen, hoog boven zijn hoofd in de duisternis, en ook dat vond hij niet erg. Dichtbij hen bevonden zich hun slaapzakken, hun paarden en de machine — een combinatie van een anti-zwaartekracht- en een tijdruimtevoertuig — waarmee ze hier waren gekomen. Verder was het landschap leeg. Over een afstand van kilometers waren door mensen gestookte vuren even schaars en eenzaam als sterren in het heelal. Ergens in de verte huilde een wolf.
‘Ik denk dat iedere agent zichzelf nu en dan een schoft vindt,’ zei Everard. ‘Tot nog toe ben je nog maar toeschouwer geweest, John. Opdrachten zoals ik die krijg, zijn vaak moeilijk te accepteren.’
‘Ja.’ Sandoval was nog stiller geweest dan zijn vriend. Hij had zich sinds het avondeten nauwelijks bewogen. ‘En nu dit. Wat je ook moet doen om de gevolgen van ingrijpen van buitenaf op te heffen, je hebt tenminste het gevoel dat je de oorspronkelijke gang van zaken weer herstelt.’ Everard trok hevig aan zijn pijp. ‘En zeg nou niet dat het woord ‘oorspronkelijk’ in dit verband geen enkele betekenis heeft. Het woord heeft een geruststellende klank.’
‘Mm ja!’
‘Maar als onze bazen, onze Danelliaanse supermensen, ons opdracht geven de historie te verstoren… We weten dat Toktais mannen China nooit terugzagen. Waarom moeten jij of ik ons daarmee bemoeien? Als ze vijandig gezinde indianen ontmoetten en uitgeroeid werden, zou het me niet kunnen schelen. Tenminste niet meer dan ik me ieder ander incident in dat vervloekte slachthuis, dat ze de historie van de mensheid noemen, aantrek.’
‘Je weet dat we hen niet hoeven te doden. We moeten er alleen maar voor zorgen dat ze teruggaan. Misschien is jouw voorstelling van vanavond wel voldoende om dat te bereiken.’
‘Ja. Terugkeren… en wat dan? Waarschijnlijk komen ze op zee om. De tocht naar huis zal hun niet gemakkelijk vallen — stormen, mist, tegenstromen, rotsen. En dat in die primitieve schepen, die eigenlijk voor de vaart op de binnenwateren bestemd zijn. En wij zijn het dan, die hen juist op dat ongunstige tijdstip tot die tocht gedwongen hebben! Wanneer we niet tussenbeide waren gekomen, zouden ze later in het jaar zijn vertrokken. De omstandigheden voor de tocht zouden anders zijn… Waarom moeten wij schuld op ons laden?’
‘Ze halen het misschien wel,’ mompelde Sandoval. ‘Wat?’ Everard sprong op.
‘Uit Toktais woorden maak ik op dat hij van plan is te paard terug te gaan, niet met deze schepen. Zoals hij al dacht, kun je de Beringstraat zonder moeite oversteken. De bewoners van de Aleoeten doen het altijd zo. Manse, ik ben bang dat het gewoon onmogelijk is hen te sparen.’
‘Maar we weten toch dat ze hun land niet zullen bereiken.’
‘Veronderstel dat ze het wel halen.’ Sandoval begon luider en sneller te praten. De nachtwind trachtte zijn woorden te overstemmen. ‘Laten we eens een moment met die mogelijkheid spelen. Veronderstel dat Toktai in zuidoostelijke richting verder trekt. Het is moeilijk iets te bedenken dat hem kan tegenhouden. Zijn mannen zullen er beter dan Coronado of andere dergelijke knapen, in slagen van het land, zelfs van de woestijn, te leven. Hij hoeft niet zo verschrikkelijk ver te gaan om een hoog ontwikkelde, neolithische bevolking te bereiken, namelijk de landbouwers in de pueblo’s. Dat zal zijn moed nog aanwakkeren. Voor augustus is hij in Mexico. Mexico is op het moment net zo schitterend als het was — zijn zal — in de tijd van Cortes. En nog aanlokkelijker is het dat de Azteken en de Tolteken om de macht strijden, en een groot aantal andere stammen gereed staat iedere willekeurige nieuwkomer in de strijd tegen beiden te helpen.
De geweren van de Spanjaarden leggen geen gewicht in de schaal, zoals je je zult herinneren als je Diaz hebt gelezen. De Mongolen zijn stuk voor stuk minstens zo superieur als welke Spanjaard ook… Niet dat ik denk dat Toktai zich meteen in de strijd zou mengen, maar hij zou ongetwijfeld zeer beleefd optreden en de winter gebruiken om zoveel mogelijk aan de weet te komen. Het volgend jaar zou hij dan naar het noorden terugkeren, naar huis gaan en aan Koeblai melden dat enige van de rijkste, met goud overladen gebieden op aarde geheel open liggen voor invallers!’
‘Hoe staat het met de andere indianen?’ bracht Everard in het midden. ‘Daar weet ik niet zoveel van