Poul Anderson
Delenda est
1
Het is goed jagen in het Europa van twintigduizend jaar geleden en er is geen tijdperk waarin je beter aan wintersport kan doen. Daarom ook houdt de Tijdpatrouille die haar zorgvuldig opgeleide personeel altijd met de meeste zorgen omringt, een jachthuis in de Pyreneeen, in het tijdperk van het Pleistoceen, in stand.
Manse Everard stond op een met glas overdekte veranda en tuurde naar de ijlblauwe verten, waar de noordelijke uitlopers van het gebergte afdaalden naar de bossen, moerassen en toendra’s. Zijn geweldige gestalte was gehuld in een gemakkelijk zittende, groene pantalon en een tuniek, gemaakt uit het drieentwintigste-eeuwse insulsynth. Zijn schoenen waren met de hand gemaakt door een negentiende-eeuwse Frans-Canadees. Hij rookte uit een vieze, oude, bruyere-pijp van onbestemde herkomst. Hij maakte een ietwat rusteloze indruk en hij schonk geen enkele aandacht aan het lawaai dat uit het gebouw, waarin een aantal agenten zat te drinken, te praten en op de piano te spelen, tot hem doordrong. In de besneeuwde tuin liep een Cro-Magnon-gids voorbij. Hij was een lange, knappe kerel die er in zijn kleding bijna als een Eskimo uitzag. (Hoe kwam het toch, dat men er in die romantische verhalen nooit aan gedacht had, de mens uit het Paleoliticum genoeg gezond verstand toe te schrijven, om tijdens een ijstijd een jekker, een broek en schoeisel te dragen?) Zijn gezicht was beschilderd en aan zijn gordel droeg hij een van de stalen messen waarmee hij werd betaald. Zo ver in het verleden had de Patrouille veel vrijheid van handelen; men hoefde niet bang te zijn de toekomst te veranderen, want over enkele eeuwen zou het metaal weggeroest en de vreemdelingen vergeten zijn. Het enige vervelende was dat de vrouwelijke agenten uit de meer ruimdenkende perioden in de toekomst, voortdurend verhoudingen hadden met de plaatselijke jagers.
Piet van Sarawak (een Venusiaan van Nederlands-Indonesische origine, afkomstig uit de eerste helft van de vierentwintigste eeuw) een slanke jongeman met een donkere huidskleur die zowel door zijn uiterlijk als zijn lichamelijke bedrevenheid, met de inlandse gidsen kon wedijveren, voegde zich bij Everard. Zij bleven enkele ogenblikken zwijgend staan. Hij was eveneens in bijzondere dienst en moest altijd gereedstaan om in ieder willekeurig tijdvak hulp te verlenen. Hij had al eens eerder met de Amerikaan samengewerkt. Zij waren samen op vakantie gegaan.
Hij sprak in het Universeel: ‘Ik heb gehoord dat er in de buurt van Toulouse een paar Mammoeten gesignaleerd zijn.’
De stad zou voorlopig nog niet gebouwd worden maar de gewoonte hem als plaatsaanduiding te gebruiken, was sterk ingeworteld.
‘Ik heb er al eens een geschoten,’ zei Everard ongeduldig. ‘Ik heb ook al geskied, een paar bergen beklommen en de inboorlingen zien dansen.’
Van Sarawak knikte, haalde een sigaret te voorschijn en trok eraan, tot hij uit zichzelf ontbrandde. De beenderen van zijn magere, gebruinde gelaat tekenden zich scherp af terwijl hij de rook naar binnen zoog. ‘Dit is een aardige plaats om je verlof door te brengen,’ gaf hij toe, ‘maar na een tijdje begint het uitgaansleven wel iets van zijn glans te verliezen.’ Er restten hun nog twee verlofweken. In theorie kon een agent in ongelimiteerde hoeveelheden verlof opnemen, daar hij later altijd weer kon teruggaan naar het moment dat hij was vertrokken. Maar in werkelijkheid werd er van hem verwacht dat hij een zeker gedeelte van zijn leven aan zijn werk zou besteden. (Er werd je nooit verteld, wanneer je zou sterven en je was verstandig genoeg om niet te proberen daar achter te komen. Bovendien had je dan nog geen zekerheid, daar de loop der gebeurtenissen gewijzigd kon worden. Een van de voordelen van het agentschap was, dat de Danellianen je een behandeling konden geven waarbij je leven verlengd werd.)
‘Waar ik zin in zou hebben,’ vervolgde Van Sarawak, ‘is een plaats met schitterend licht, veel muziek en meisjes die nog nooit van tijdreizen hebben gehoord.’
‘Akkoord!’ zei Everard.
‘Rome uit de tijd van Augustus?’ vroeg de ander geestdriftig. ‘Daar ben ik nog nooit geweest. Ik zou hier gemakkelijk hypnotisch onderricht in de taal en de gewoonten kunnen krijgen.’
Everard schudde het hoofd. ‘Je moet het niet overschatten. Als we naar de toekomst willen, kunnen we de meest fantastische decadentie juist in mijn eigen tijdperk vinden. New York bijvoorbeeld… Als je tenminste zoals ik de juiste telefoonnummers weet.’
Van Sarawak grinnikte. ‘Ik weet nog een paar fijne plaatsen in mijn eigen tijd,’ antwoordde hij, ‘maar in het algemeen is er in een gemeenschap van pioniers weinig ruimte voor de meer verfijnde zijden van het amusementsbedrijf. Goed, we gaan naar New York in… welke tijd?’
‘Laten we zeggen, 1960. Toen ben ik er voor het laatst als gewoon burger geweest voor ik bij de Patrouille kwam.’ Ze grinnikten en vertrokken om te gaan pakken. Everard had een vooruitziende blik gehad en enkele twintigste-eeuwse kledingstukken meegebracht, waarvan hij dacht, dat die zijn vriend wel zouden passen.
Terwijl hij zijn kleding en zijn scheerapparaat in een koffertje gooide, vroeg de Amerikaan zich af of hij in staat zou zijn gelijke tred te houden met Van Sarawak. Hij was nooit zo’n geweldig fuifnummer geweest, en zou trouwens niet geweten hebben, waar hij zich ergens in de tijdruimte te buiten zou kunnen gaan aan wilde feesten. Een goed boek, een stierengevecht en een krat bier, dat waren de dingen die het meest overeenkwamen met zijn idee van ontspanning. Maar zelfs de meest bezadigde man moet zo nu en dan eens uit de band springen.
En dat zou hij te meer moeten omdat hij een Patrouilleagent in bijzondere dienst was, zijn baantje bij Engineering Studies niet meer was dan een dekmantel voor zijn zwerftochten en zijn avonturen in de historie en omdat hij had ontdekt hoe de geschiedenis op minder belangrijke punten herschreven wordt — niet door God, dat zou nog te dragen geweest zijn, maar door sterfelijke en feilbare mensen — want zelfs de Danellianen stonden niet op gelijke hoogte met God. Ook omdat hij voortdurend in spanning werd gehouden door het denkbeeld van een ingrijpende verandering die tot gevolg zou hebben dat hij en zijn gehele wereld nooit zouden hebben bestaan… Op Everards doorgroefde, alledaagse gezicht verscheen een grimas. Hij streek met zijn hand door het stugge, bruine haar alsof hij de gedachte eraan van zich af wilde vegen. Het had geen zin daarover te piekeren. Taal en logica waren nutteloos als er paradoxen in het spel waren. Op zulke momenten kon je je maar het beste zoveel mogelijk trachten te ontspannen. Hij pakte zijn koffer om zich bij Piet Van Sarawak te voegen. Hun kleine tweepersoons anti-zwaartekracht-voertuig stond in de garage gereed in de blokken. Zo op het eerste gezicht zou je nauwelijks willen geloven dat de instrumenten afgestemd konden worden op iedere willekeurige plaats en ieder willekeurig moment. Maar een vliegtuig is ook iets wonderbaarlijks net als een schip of vuur.
Van Sarawak was luidkeels aan het zingen, waarbij zijn adem in de vrieskou in dampwolkjes uit zijn mond kwam. Hij sprong op de achterste zitplaats. Hij had het liedje geleerd toen hij dienst deed in het leger van Lodewijk de veertiende. Everard lachte. ‘Rustig aan, jongen!’
‘Kom, kom,’ lachte de jongere man. ‘We leven toch in een prachtig heelal, in een blijde en schitterende kosmos. Schiet op, klim op de machine.’
Everard was niet overtuigd. In iedere eeuw had hij een overvloed van menselijke ellende gezien. Na een tijdje was hij wel gehard, maar diep in zijn hart leed hij als een boer hem aankeek met ogen, ziek van alle ellende, of als een soldaat gilde omdat er een spies in zijn lichaam stak of als er een stad in vlammen opging door een kernexplosie. Hij kon de fanatiekelingen die getracht hadden de loop der gebeurtenissen te veranderen, begrijpen. Maar er bestond weinig kans dat hun werk ook maar enige verbetering zou brengen… Hij stelde de instrumenten af op het pakhuis van Engineering Studies. Dat was een plaats waar je altijd in het geheim kon