Daardoor leek het net of er een lichaamsdeel geamputeerd was. Zelfs als Ygritte naast hem sliep voelde hij zich alleen. Hij wilde niet alleen sterven.

Tegen de middag werd het geboomte minder dicht, en over golvende vlakten liepen ze naar het oosten. Het gras kwam tot aan hun middel en bosjes wilde tarwe wiegden zacht bij elke windvlaag, maar het grootste deel van de dag was het warm en licht. Tegen zonsondergang kwamen er echter in het westen dreigende wolken opzetten. Die slokten weldra de oranje zon op, en Len voorspelde dat er een zware storm op til was. Zijn moeder was een woudheks, dus alle rovers waren het erover eens dat hij de gave bezat om het weer te voorspellen. ‘Hier in de buurt is een dorpje,’ zei Grik de Geit tegen de Magnar. ‘Twee, drie mijl. Daar kunnen we beschutting zoeken.’

Het was ruim na donker en de storm woedde al voordat ze er waren. Het dorp lag aan een meer en was al zo lang verlaten dat het merendeel van de huizen ingestort was. Zelfs de kleine houten herberg die eens een welkome aanblik voor reizigers moest hebben geboden stond er half vervallen en zonder dak bij. Daar zullen we nauwelijks beschutting vinden, dacht Jon neerslachtig. Telkens als het weerlichtte kon hij op een eiland in het meer een ronde stenen toren zien oprijzen, maar zonder boten hadden ze geen kans die te bereiken. Errok en Dil waren vooruit geslopen om de bouwvallen te verkennen, maar Dil kwam vrijwel meteen terug. Styr bracht de stoet tot stilstand en zond een troep Thenns op een drafje vooruit, hun speren in de hand. Jon zag het nu ook: de gloed van een vuur kleurde de schoorsteen van de herberg rood. We zijn niet alleen. In zijn binnenste rolde de vrees zich op als een slang. Hij hoorde een paard hinniken, gevolgd door kreten. Rijd met hen, eet met hen, vecht met hen, had Qhorin gezegd.

Maar het gevecht was al voorbij. ‘Er is er maar een,’ zei Errok toen hij terugkwam. ‘Een oude man met een paard.’

De Magnar schreeuwde bevelen in de Oude Taal, en een twintigtal Thenns verspreidde zich langs de rand van het dorp, terwijl anderen door de huizen slopen om er zeker van te zijn dat zich niemand meer tussen het onkruid en de gevallen stenen verschool. De overigen gingen op een kluitje in de dakloze herberg zitten en verdrongen elkaar om dichter bij de haard te komen. De afgebroken takken die de oude man als brandhout had gebruikt, leken meer rook dan warmte te genereren, maar ieder beetje warmte was welkom in zo’n onrustige, regenachtige nacht. Twee Thenns hadden de man tegen de grond gegooid en doorzochten nu zijn spullen. Een derde hield zijn paard vast, terwijl drie anderen zijn zadeltassen plunderden.

Jon liep weg. Zijn hak trapte met een soppend geluid een rotte appel plat. Styr zal hem doden. Dat had de Magnar in Grijsgaard met zoveel worden gezegd: iedere knieler die ze tegenkwamen zou meteen ter dood worden gebracht, zodat hij geen alarm kon slaan. Rijd met hen, eet met hen, vecht met hen. Hield dat in dat hij zwijgend en machteloos moest toezien hoe ze een oude man de keel afsneden?

Bij de rand van het dorp kwam Jon oog in oog te staan met een van de wachtposten die Styr had uitgezet. De Thenn gromde iets in de Oude Taal en wees met zijn speer naar de herberg terug. Terug naar waar je thuishoort, vermoedde Jon. Maar waar is dat?

Hij liep langs het water en ontdekte een bijna droge plek onder de scheve, met leem afgedichte tenen wand van een bouwvallig huisje. Toen Ygritte hem vond zat hij daar te kijken naar de regen die op het water van het meer neerstriemde. ‘Ik ken deze plek,’ zei hij tegen haar toen ze naast hem ging zitten. ‘Die toren… kijk bij de volgende bliksemflits eens naar de bovenkant en vertel me dan wat je ziet.’

‘Als jij dat wilt,’ zei ze, en toen: ‘Een paar Thenns zeggen dat ze daar geluiden hebben gehoord. Geschreeuw, zeggen ze.’

‘De donder.’

‘Geschreeuw, zeggen zij. Misschien zijn het spoken.’

De hofstede bood een grimmige, spookachtige aanblik zoals hij daar op zijn rotsige eilandje zwart tegen de storm afstak, terwijl de regen het meer eromheen geselde. ‘We kunnen er een kijkje gaan nemen,’ opperde hij. ‘Ik betwijfel of we nog natter kunnen worden dan we al zijn.’

‘Zwemmen? In die storm?’ Om dat idee moest ze lachen. ‘Is dit een truc om de kleren van mijn lijf te krijgen, Jon Sneeuw?’

‘Heb ik daar nog een truc voor nodig?’ plaagde hij haar. ‘Of kun je soms geen slag zwemmen?’ Zelf was Jon een uitstekende zwemmer. Hij had die kunst als jongen in de grote slotgracht van Winterfel geleerd.

Ygritte stompte hem tegen zijn arm. ‘Jij weet niets, Jon Sneeuw. Ik ben een halve vis, als je het weten wilt.’

‘Een halve vis, een halve geit, een half paard… Jij bestaat uit te veel helften, Ygritte.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘We hoeven niet te zwemmen, als we zijn waar ik denk dat we zijn. We kunnen lopen.’

Ze schoof achteruit en keek hem aan. ‘Over water lopen? Wat zijn dat voor zuidelijke toverkunsten?’

‘Geen tover .. .’ begon hij, maar toen zigzagde er een reusachtige bliksemschicht uit de lucht omlaag en trof het oppervlak van het meer. Een halve hartslag lang was de wereld licht als de dag. De donderslag was zo luid dat Ygritte naar adem hapte en haar handen voor haar oren sloeg.

‘Heb je gekeken?’ vroeg Jon toen het geluid wegrolde en de nacht weer zwart werd. ‘Heb je het gezien?’

‘Geel,’ zei ze. ‘Is dat wat je bedoelde? Sommige van die staande stenen op de bovenkant waren geel.’

‘Die noemen we kantelen. Ze zijn lang geleden geel geverfd. Dit is Koninginnenkroon.’

De toren midden in het meer was weer zwart, een vage, nauwelijks zichtbare omtrek. ‘Heeft daar een koningin gewoond?’ vroeg Ygritte.

‘Er heeft een koningin overnacht.’ Hij had het verhaal van ouwe Nans, maar maester Luwin had het grotendeels bevestigd. ‘Alysanne, de echtgenote van koning Jaehaerys de Verzoener. Hij wordt de Oude Koning genoemd omdat hij zo lang regeerde, maar toen hij de IJzeren Troon besteeg was hij nog jong. Hij was destijds gewoon het hele rijk rond te reizen. Toen hij Wintefel aandeed had hij zijn koningin, zes draken en zijn halve hofhouding bij zich. De koning had dingen te bespreken met zijn landvoogd van het Noorden en Alysanne begon zich te vervelen, dus besteeg ze haar draak Zilverwiek en vloog noordwaarts om de Muur te zien. Dit dorp was een van haar pleisterplaatsen. Naderhand verfden de bewoners de bovenkant van hun hofstee zo dat hij op de gouden kroon leek die zij had gedragen toen ze de nacht bij hen had doorgebracht.’

‘Ik heb nog nooit een draak gezien.’

‘Dat heeft niemand. De laatste draken zijn honderd jaar of nog langer geleden gestorven. Maar dit was daarvoor.’

‘Koningin Alysanne, zei je?’

‘De goede koningin Alysanne, werd ze later genoemd. Een van de forten op de Muur is ook naar haar genoemd. Koninginnenpoort. Voor haar bezoek werd het Sneeuwpoort genoemd.’

‘Als ze zo goed was, had ze die Muur moeten neerhalen.’

Nee, dacht hij. De Muur beschermt het rijk. Tegen de Anderen… en ook tegen jou en je soortgenoten, schatje. ‘Ik heb nog een vriend gehad die van draken droomde. Een dwerg. Hij zei eens tegen me .. .’

‘JON SNEEUW!’ Een van de Thenns torende fronsend boven hen uit. ‘Magnar wil.’ Jon dacht dat dit nog weleens dezelfde man kon zijn die hem buiten de grot had aangetroffen, de nacht voor ze de Muur hadden beklommen, maar hij was er niet zeker van. Hij kwam overeind. Ygritte kwam mee, wat Styr altijd een boze blik ontlokte, maar zodra hij haar weg wilde sturen herinnerde ze hem eraan dat ze een vrije vrouw en geen knielster was. Ze kwam en ging naar het haar goeddunkte.

Ze troffen de Magnar aan onder de boom die door de vloer van de gelagkamer groeide. Zijn gevangene knielde voor de haard, omsingeld door houten speren en bronzen zwaarden. Hij zag Jon naderen, maar zei niets. De regen stroomde langs de muren en tikte op die paar bladeren die nog aan de boom hingen, terwijl dikke rook uit het vuur opwolkte.

‘Hij moet sterven,’ zei Styr de Magnar. ‘Doe het, kraai.’

De oude man sprak niet. Hij keek Jon, die tussen de wildlingen stond, alleen maar aan. Door de regen en de rook heen, met alleen het licht van het vuur, kon hij niet gezien hebben dat Jon op zijn mantel van schapenvacht na geheel in het zwart was. Of wel?

Jon trok Langklauw uit de schede. Regen spoelde over het staal, en de vuurgloed trok een doffe, oranje streep langs de snede. Wat een klein vuurtje om iemand het leven te kosten. Hij dacht aan wat Qhorin Halfhand had gezegd toen ze het vuur in de Snerpende Pas in het oog kregen.

Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату
×