hem naar mijn vertrekken,’ zei Colemon tegen de wachters. ‘Een aderlating zal hem wel kalmeren.’
‘Het was mijn schuld.’ Sansa liet hun het hoofd van de pop zien.
‘Ik heb zijn pop doormidden gescheurd. Dat was helemaal niet mijn bedoeling, maar…’
‘Heer Robert maakte het kasteel kapot,’ zei Petyr.
‘Een reus,’ fluisterde de jongen huilend. ‘Dat was ik niet, een reus heeft het kasteel pijn gedaan. Ze heeft hem vermoord. Ik haat haar! Ze is een bastaard, en ik haat haar! Ik wil geen bloedzuigers!’
‘Heer, uw bloed moet verdund worden,’ zei maester Colemon.
‘Uw woede komt van het kwade bloed, en die veroorzaakt weer dat trillen. Kom nu maar.’
De jongen werd weggeleid.
‘Het zijn maar verzinsels,’ zei ze, en ze liet hem staan. Terug in haar slaapkamer trok Sansa haar mantel en haar natte laarzen uit en ging bij het haardvuur zitten. Ze twijfelde er niet aan dat ze zou moeten boeten voor heer Roberts toeval.
Het was al laat in de middag toen vrouwe Lysa haar ontbood. Sansa had de hele dag moed lopen verzamelen, maar Marillion was nog niet op haar drempel verschenen of al haar twijfels keerden weer terug. ‘Vrouwe Lysa beveelt je naar de Hoge Zaal te komen.’
Terwijl hij sprak, kleedde de zanger haar met zijn ogen uit, maar daar was ze al aan gewend.
Marillion was onmiskenbaar knap om te zien: jongensachtig en slank, met een gladde huid, hoogblond haar en een charmante glimlach. Maar in de Vallei had hij zich nogal gehaat gemaakt bij iedereen behalve haar tante en de kleine heer Robert. Als ze de bedienden zo hoorde, was Sansa niet het eerste jonge meisje dat onder zijn opdringerigheid had geleden, en de anderen hadden geen Lothor Brune gehad die voor hen opkwam. Maar vrouwe Lysa wilde geen kwaad woord over hem horen. Sinds zijn komst naar het Adelaarsnest was de zanger haar favoriet. Hij zong heer Robert iedere avond in slaap en haalde vrouwe Lysa’s vrijers het bloed onder de nagels vandaan met verzen waarin hij de draak stak met hun zwakheden. Haar tante had hem overstelpt met goud en gulle gaven: kostbare kleren, een gouden armring, een met maanstenen versierde riem, een fraai paard. Ze had hem zelfs de lievelingsvalk van wijlen haar echtgenoot gegeven. Dat alles had ertoe geleid dat Marillion in vrouwe Lysa’s tegenwoordigheid een toonbeeld van hoffelijkheid, en overal elders een toonbeeld van arrogantie was.
‘Dank je,’ zei Sansa stijfjes tegen hem. ‘Ik ken de weg.’
Hij bleef waar hij was. ‘Vrouwe Lysa heeft gezegd dat ik je moest brengen.’
‘Heb je dan bewaking nodig?’ zei Marillion luchtig. ‘Ik ben een nieuw lied aan het componeren, dat zou je moeten horen. Een lied, zo lieflijk en triest dat zelfs jouw ijzige hart ervan zal smelten. “De roos langs de weg,” zo wil ik het noemen. Over een laaggeboren meisje dat zo mooi was dat ze iedere man wiens blik op haar viel, behekste.’
‘Jawel.’ De mannen lieten hen passeren en kruisten toen hun speren. Marillion zwaaide de deuren dicht en vergrendelde ze met een derde speer, langer en dikker dan die van de wachters. Sansa ervoer een nerveuze tinteling. ‘Waarom doe je dat?’
‘Vrouwe Lysa wacht.’
Ze keek onzeker rond. Vrouwe Lysa zat in een gebeeldhouwde, weirhouten zetel met een hoge rugleuning op de verhoging, alleen. Aan haar rechterhand stond een tweede zetel, nog hoger dan de hare, met een stapel blauwe kussens op de zitting, maar heer Robert zat er niet op. Sansa hoopte dat hij hersteld was. Maar het was niet waarschijnlijk dat Marillion haar dat zou vertellen. Ze liep tussen de met cannelures versierde, ranke zuilen de blauwzijden loper over. De vloeren en wanden van de Hoge Zaal waren van melkblank, blauw dooraderd marmer. Schachten flets daglicht vielen schuin naar binnen door smalle boogramen in de oostelijke muur. Tussen de vensters zaten hoge ijzeren houders met toortsen, maar die brandden geen van allen. Haar voetstappen kwamen zacht op het vloerkleed neer. Buiten waaide de wind, guur en eenzaam.
Temidden van al dat witte marmer leek zelfs het zonlicht kil… zij het niet half zo kil als haar tante. Vrouwe Lysa droeg een japon van roomkleurig fluweel en een halsketting van saffieren en maanstenen. Haar koperkleurige haar viel in een dikke vlecht over een schouder. Vanaf haar hoge zetel keek ze toe hoe haar nichtje naderde, haar gezicht rood en pafferig onder alle verf en poeder. Aan de wand achter haar hing een enorme banier, de maan- en-valk van het huis Arryn, roomwit met blauw.
Voor de verhoging bleef Sansa staan om een reverence te maken. ‘Vrouwe. U hebt mij ontboden.’ Ze kon het geluid van de wind nog horen, en de zachte akkoorden die Marillion aan het andere uiteinde van de zaal speelde.
‘Ik zag wat je deed,’ zei vrouwe Lysa.
Sansa streek de plooien van haar rok glad. ‘Ik hoop dat heer Robert weer beter is? Het was absoluut niet mijn bedoeling om zijn pop te scheuren. Hij sloeg mijn sneeuwkasteel kapot, ik wilde alleen…’
‘Wou je de bedeesde bedriegster tegenover me uithangen?’ zei haar tante. ‘Ik heb het niet over Roberts pop. Ik zag dat je hem kuste.’
De Hoge Zaal leek een klein beetje kouder te worden. Het was net of de wanden, de vloer en de zuilen bevroren waren. ‘Hij kuste mij.’
Met wijd open neusgaten zei Lysa: ‘En waarom zou hij dat doen?
Hij heeft een liefhebbende gemalin. Een volwassen vrouw, geen klein meisje. Hij heeft iemand als jij niet nodig. Beken maar, kind. Je hebt je aan hem opgedrongen. Zo is het gegaan.’
Sansa deed een stapje naar achteren. ‘Dat is niet waar.’
‘Waar ga je naartoe? Ben je bang? Zulk zedeloos gedrag moet gestraft worden, maar ik zal je niet al te streng behandelen. We houden er een zondebok voor Robert op na, volgens de gewoonte van de Vrijsteden. Zijn gezondheid is zo teer dat hij zelf de roede niet verdraagt. Ik zal wel een volksmeisje voor je zoeken om jouw zweepslagen te incasseren, maar eerst moet je toegeven wat je hebt gedaan. Ik heb een hekel aan leugenaars, Alayne.’
‘Ik bouwde een sneeuwkasteel,’ zei Sansa. ‘Heer Petyr hielp me, en toen kuste hij me. Dat is wat u hebt gezien.’