hij had haar gewaarschuwd dat ze niets terug moest zeggen. Hij had haar die eerste dag heel vaak gewaarschuwd. ‘Als je me nog eens slaat bind ik je handen op je rug,’ had hij gezegd. ‘Als je nog eens probeert weg te lopen bind ik je voeten aan elkaar. Als je nog eens gilt, schreeuwt of bijt, dan knevel ik je. We kunnen achter elkaar rijden maar ik kan je ook dwars over de rug van het paard gooien, vastgebonden als een zeug die naar de slachtbank gaat. Kies zelf maar.’
Ze had ervoor gekozen om te rijden, maar de eerste keer dat ze hun kamp opsloegen had ze gewacht tot ze meende dat hij sliep en een grote, puntige steen gezocht om hem zijn lelijke kop mee in te slaan.
‘Waarom maak je me niet gewoon
Zijn reactie was haar bij haar tuniek te grijpen en naar zich toe te rukken, tot op een duim van zijn verbrande gezicht. ‘Als je die naam nog eens noemt sla ik je verrot, en dan zul je wensen dat ik je doodgemaakt had.’
Sindsdien had hij haar elke avond voor het slapengaan in zijn paardendeken gerold en touwen om de bovenkant en onderkant gewonden, zodat ze stevig vastgesnoerd lag, als een zuigeling in de windsels.
‘De Voorden zullen wel allemaal verdwenen zijn,’ zei Sandor Clegane, ‘en ik zou niet graag proberen eroverheen te zwemmen.’
‘Harrewegstee kan niet ver meer zijn,’ zei de Jachthond. ‘Waar heer Worthel het tweekoppige waterpaard van de oude koning Andahar op stal heeft staan. Misschien kunnen we eroverheen rijden.’
Arya had nog nooit van de oude koning Andahar gehoord. Ze had ook nog nooit een paard met twee hoofden gezien, en zeker niet een dat op het water kon lopen, maar ze vroeg er wijselijk niet naar. Ze hield haar mond en bleef stokstijf stilzitten toen de Jachthond de hengst wendde en op een sukkeldraf j e over de heuvelkam reed, stroomafwaarts de rivier langs. Zo hadden ze de regen tenminste in de rug. Ze had er genoeg van dat de regen in haar ogen prikte, zodat ze half blind werd, en over haar wangen liep alsof ze huilde.
Ze reden uren langs de rivier en waren door twee modderige zij stroompjes geplonsd voordat ze de plek bereikten die Sandor Clegane had genoemd. ‘Heer Harrewegstee,’ zei hij, en toen hij het zag: ‘
Maar uit de toren kwam rook, zag Arya, en onder een van de boogramen lag een platte schuit stevig aan de ketting. De schuit had een stuk of tien dollen en van de boeg en de achtersteven rees een stel grote, bewerkte houten paardenhoofden omhoog.
‘Naar de overkant!’ riep de Jachthond terug.
De mannen op de boot overlegden met elkaar. Een van hen, een grauwe kerel met grijs haar, dikke armen en een kromgebogen rug, kwam bij het zij boord staan. ‘Dat kost geld.’
‘Dan betaal ik.’
De veerlieden praatten weer met elkaar. Ten slotte keerde de kromgebogen man zich om en riep iets. Er verschenen nog zes mannen, die hun kap opzetten om hun hoofd tegen de regen te beschermen. Weer andere mannen wurmden zich het raam van de hofstee uit en sprongen aan dek. De helft van hen leek zo op de kromgebogen man dat ze verwanten van hem moesten zijn. Een paar maakten de kettingen los en pakten lange vaarbomen, terwijl anderen zware riemen met brede bladen door de dollen schoven. De veerboot draaide en kroop traag naar de ondiepten, met vloeiende riemslagen aan weerskanten. Sandor Clegane daalde de heuvel af, de boot tegemoet. Toen de achtersteven tegen de helling op botste, openden de veerlieden een brede deur onder het gebeeldhouwde paardenhoofd en schoven een zware eikenhouten plank naar buiten. Bij de rand van het water bokte Vreemdeling, maar de Jachthond drukte zijn hielen in de flanken van het paard en dwong hem de loopplank op. De kromgebogen man stond hen aan dek op te wachten. ‘Nat genoeg voor u, ser?’ vroeg hij glimlachend. De mond van de Jachthond vertrok. ‘Ik heb je schuit nodig, niet je lolletjes.’ Hij steeg af en trok Arya van het paard. Een van de bootslieden reikte naar Vreemdelings breidel. ‘Dat zou ik niet doen,’ zei Clegane, terwijl het paard trapte. De man sprong achteruit, gleed uit op het natgeregende dek en plofte met een vloek op zijn achterste.
De kromgebogen veerman glimlachte niet meer. ‘We kunnen u wel overvaren,’ zei hij nors. ‘Dat kost u een goudstuk. En een voor het paard. En een derde voor de jongen.’
‘Drie draken?’ Clegane lachte blaffend. ‘Voor drie draken kan ik die ellendige veerboot opkopen.’
‘Vorig jaar misschien, maar bij zulk hoog water heb ik extra handen aan de bomen en riemen nodig, alleen al om te zorgen dat we geen honderd mijl de zee op worden gesleurd. De keus is aan u. Drie draken, of u zult dat hellepaard op het water moeten leren lopen.’
‘Een eerlijke boef, dat bevalt me wel. Jij je zin. Drie draken… nadat je ons veilig naar de noordoever gebracht hebt.’
‘Ik wil ze nu hebben, anders gaan we niet.’ De man stak een dikke, eeltige hand uit met de handpalm naar boven. Met een rinkelend geluid maakte Clegane zijn slagzwaard wat losser in de schede. ‘De keus is aan jou. Goud op de noordoever of staal op de zuidoever.’
De veerman keek op naar het gezicht van de Jachthond. Arya kon zien dat de aanblik hem niet zinde. Hij had een man of twaalf achter zich, sterke kerels met riemen en hardhouten stokken in hun hand, maar geen van hen schoot hem te hulp. Samen konden ze Sandor Clegane wel aan, al zou hij er waarschijnlijk eerst drie of vier doden voor ze hem hadden geveld. ‘Hoe weet ik of u dat kunt betalen?’ vroeg de kromgebogen man na een