De noeste Smid kent rust noch duur, hersmeedt de wereld, uur na uur. Met hamer, ploeg en laaiend vuur bouwt hij voor kleine kinderen. De Maagd danst vrolijk door de lucht en leeft in elke liefdeszucht. Haar lach leidt vogels op hun vlucht, zendt dromen aan kleine kinderen. De Zeven riepen ons in ’t leven; roep, en zij zullen antwoord geven. Slaap maar zonder vrees en beven, zij zien de kleine kinderen. Slaap maar zonder vrees en beven, zij zien de kleine kinderen.

Sam herinnerde zich de laatste keer dat hij dat lied met zijn moeder had gezongen om de baby Dickon in slaap te sussen. Zijn vader had hun stemmen gehoord en was kwaad naar binnen gedenderd. ‘Ik wil dit nooit meer horen,’ had heer Randyl op ruwe toon tegen zijn vrouw gezegd. ‘Je hebt al een jongen met die slappe septonliedjes verpest, wil je ook dit kind weer verpesten?’ Toen had hij Sam aangekeken en gezegd: ‘Ga maar voor je zusjes zingen, als je het niet laten kunt. Ik wil je niet bij mijn zoon in de buurt zien.’

Anjes baby was in slaap gevallen. Het was zo’n scharminkel, en zo stil dat Sam zich zorgen om hem maakte. Hij had niet eens een naam. Hij had Anje er wel naar gevraagd, maar volgens haar bracht het ongeluk een kind voor zijn tweede een naam te geven. Er gingen er zo veel dood. Ze stopte haar tepel weer onder haar huiden weg. ‘Dat was mooi, Sam. Je kunt goed zingen.’

‘Je zou Daeron eens moeten horen. Die heeft een stem zo zoet als honingdrank.’

‘Wij hebben de zoetste honingdrank gedronken op de dag dat Craster mij tot vrouw nam. Toen was het zomer, en niet zo koud.’

Anje keek hem niet-begrijpend aan. ‘Heb je maar over zes goden gezongen? Craster zei dat jullie zuiderlingen er zeven hadden.’

‘Zeven,’ beaamde hij, ‘maar over de Vreemdeling zingen we niet.’

Het gezicht van de Vreemdeling was dat van de dood. Sam voelde zich al ongemakkelijk als hij zelfs maar over hem sprak. ‘Laten we wat eten. Een of twee hapjes.’

Er waren alleen nog een paar keiharde zwarte worstjes. Sam zaagde voor hen allebei een paar dunne plakjes af. Zijn pols deed pijn van de inspanning, maar hij had zo’n honger dat hij toch doorzette. Als je maar lang genoeg op die schijfjes kauwde werden ze zachter en smaakten ze lekker. De vrouwen van Craster hadden ze met knoflook gekruid.

Na afloop verontschuldigde Sam zich en ging naar buiten om te wateren en voor het paard te zorgen. Er stond een bijtende noordenwind en de boombladeren klapperden tegen hem als hij voorbijliep. Hij moest het vliesdunne ijs op het stroompje breken om de merrie te drenken. Ik kan haar beter mee naar binnen nemen. Hij wilde niet bij het ochtendkrieken wakker worden om te ontdekken dat hun paard ’s nachts doodgevroren was. En zelfs als dat zou gebeuren, zou Anje toch doorgaan. Het meisje was heel dapper, heel anders dan hij. Hij wilde dat hij wist wat hij met haar moest doen als hij in Slot Zwart terug was. Ze bleef maar zeggen dat ze zijn vrouw zou worden als hij dat wilde, maar zwarte broeders hielden er geen vrouwen op na, en bovendien was hij een Tarling van Hoornheuvel. Hij zou nooit met een wildling kunnen trouwen. Ik moet iets bedenken. Als we de Muur maar levend bereiken, de rest doet er niet toe, het doet er helemaal niets toe. Het paard naar het blokhuis leiden was eenvoudig genoeg. Het de deur door zien te krijgen niet, maar Sam hield vol. Anje was al ingedommeld tegen de tijd dat hij de garron naar binnen wist te leiden. Hij kluisterde het paard in een hoek, legde wat nieuw hout op het vuur, deed zijn zware mantel af en wurmde zich naast de wildlingenvrouw onder de huiden. De mantel was groot genoeg om hen alle drie te bedekken en hun lichaamswarmte vast te houden. Anje rook naar melk, knoflook en muffe oude vacht, maar daar was hij inmiddels aan gewend. Wat Sam betreft waren het lekkere luchtjes. Hij sliep graag naast haar. Dat deed hem aan lang vervlogen tijden denken, toen hij in Hoornheuvel een groot bed met twee zusjes had gedeeld. Daar was een eind aan gekomen toen heer Randyl had besloten dat hij daar een slappeling van werd, net een meid. Maar van alleen in mijn eigen koude cel slapen ben ik ook nooit harder of dapperder geworden. Wat zou zijn vader wel niet denken als hij hem nu kon zien? Ik heb een van de Anderen gedood, heer, kon hij zichzelf horen zeggen. Ik heb een dolk van obsidiaan in hem gestoken, en nu noemen mijn Gezworen Broeders me Sam de Doder. Maar zelfs in zijn fantasie fronste heer Randyl slechts ongelovig zijn voorhoofd.

Hij droomde die nacht vreemd. Hij was terug in Hoornheuvel, in het kasteel, maar zijn vader was er niet. Het kasteel was nu van Sam, Jon Sneeuw was bij hem. Heer Mormont ook, de ouwe Beer, Gren en Ed van de Smarten, Pyp en Pad en al zijn andere broeders van de Wacht, maar ze droegen felle kleuren in plaats van zwart. Sam zat aan de tafel van de heer en onthaalde hen allemaal. Met zijn vaders slagzwaard Hartsverderf sneed hij dikke plakken gebraad af. Er waren zoete koeken om te eten en honingwijn om te drinken, er werd gezongen en gedanst en iedereen had het warm. Toen het feest afgelopen was ging hij naar boven om te slapen, niet naar de slaapkamer van de heer, waar zijn moeder en vader woonden, maar naar de kamer die hij eens met zijn zusjes had gedeeld. Alleen was het Anje die in plaats van zijn zusjes in het enorme, zachte bed op hem wachtte. Ze droeg alleen een grote, ruige vacht, en uit haar borsten drupte melk.

Hij schrok wakker, verkleumd en bang.

Het vuur was opgebrand tot smeulende rode sintels. Het leek wel of de lucht zelf bevroren was, zo koud was het. In de hoek hinnikte de garron zacht en trapte met haar achterbenen tegen de houtblokken. Anje zat bij het vuur met haar baby in haar armen. Slaapdronken ging Sam rechtop zitten. Zijn adem wolkte wit uit zijn open mond. Het blokhuis werd door schaduwen verduisterd, de een nog zwarter dan de andere. De haartjes op zijn armen stonden recht overeind.

Niets aan de hand, zei hij tegen zichzelf. Ik heb het koud, dat is alles.

Toen bewoog een van de schaduwen bij de deur. Een grote. Ik droom nog, bad Sam. Maak toch dat ik nog slaap, maak dat dit een nachtmerrie is. Hij is dood, hij is dood, ik heb hem zien sterven. ‘Hij komt de baby halen,’ huilde Anje. ‘Hij ruikt hem. Een pasgeboren kind stinkt naar leven. Hij komt het leven halen.’

De enorme, donkere gedaante dook onder de bovendorpel door het blokhuis in en schuifelde op hen af. In het flauwe schijnsel van het vuur veranderde de schaduw in Paultje.

‘Ga weg,’ zei Sam schor. ‘We moeten je hier niet.’

Pauls handen waren koolzwart, zijn gezicht was melkwit, zijn ogen fonkelden bitter blauw. Rijp maakte zijn baard wit, en op een schouder zat een raaf die aan zijn wang pikte en van het dode witte vlees vrat. Sams blaas liep leeg, en hij voelde de pis warm langs zijn benen lopen. ‘Anje, kalmeer het paard en leid het naar buiten. Dat moet jij doen.’

‘Jij…’ begon ze.

‘Ik heb het mes. De dolk van drakenglas.’ Terwijl hij opstond, haalde hij hem met onhandige vingers te voorschijn. Het eerste mes had hij aan Gren gegeven, maar gelukkig had hij eraan gedacht om voor de vlucht uit Crasters burcht de dolk van heer Mormont te pakken. Die klemde hij nu stevig vast, terwijl hij bij het vuur wegschoof, weg van Anje en de baby. ‘Paul?’ Hij had dapper willen klinken, maar het kwam eruit als gepiep. ‘Paultje. Ken je me nog?

Ik ben Sam, dikke Sam, Sam de Schijterd, je hebt me gered, in de bossen. Je hebt me gedragen toen ik geen stap meer kon verzetten. Dat had niemand anders gekund, maar jij wel.’ Sam week achteruit met zijn mes in zijn hand en snotterde. Wat ben ik toch een lafaard. ‘Doe ons geen kwaad, Paul. Alsjeblieft. Waarom zou je ons kwaad willen doen?’

Anje schuifelde achteruit over de vloer van aangestampte aarde. De geest draaide zijn hoofd en keek naar haar, maar Sam schreeuwde ‘NEE!’ en hij draaide weer terug. De raaf op zijn schouder

Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату
×