‘Dat kan ik niet.’ Jon worstelde zich door zijn pijn heen overeind. ‘Mans is binnenkort hier… duizenden mannen, reuzen, mammoets… is.Winterfel op de hoogte gesteld? De koning?’ Het zweet droop van zijn voorhoofd. Hij sloot even zijn ogen.

Gren wierp Pyp een vreemde blik toe. ‘Hij weet het nog niet.’

‘Jon,’ zei maester Aemon, ‘terwijl jij weg was is er heel veel gebeurd, en weinig goeds. Balon Grauwvreugd heeft zichzelf weer gekroond en zijn langschepen op het noorden afgezonden. De koningen schieten aan alle kanten als paddestoelen uit de grond en we hebben aan allemaal een smeekschrift gestuurd, maar ze willen geen van allen komen. Ze hebben hun zwaard dringender voor andere zaken nodig, en wij zijn ver weg en vergeten. En Winterfel… Jon, nu moet je sterk zijn… Winterfel is niet meer…’

‘Niet meer?’ Jon staarde in Aemons witte ogen en gerimpelde gezicht. ‘Mijn broers zijn in Winterfel. Bran en Rickon…’

De maester raakte zijn voorhoofd aan. ‘Ik vind het heel erg voor je, Jon. Je broertjes zijn op bevel van Theon Grauwvreugd gedood nadat hij namens zijn vader Winterfel had ingenomen. Toen je vaders baandermannen het dreigden te heroveren heeft hij het kasteel in brand gestoken.’

‘Je broers zijn gewroken,’ zei Gren. ‘Boltens zoon heeft alle ijzermannen gedood, en ze zeggen dat hij bezig is Theon Grauwvreugd duim voor duim te villen om wat hij heeft gedaan.’

‘Ik vind het heel erg voor je, Jon.’ Pyp gaf een kneepje in zijn schouder. ‘Wij allemaal.’

Jon had Theon Grauwvreugd nooit gemogen, maar hij was hun vaders pupil geweest. Een nieuwe pijnscheut trok door zijn been, en voor hij het wist lag hij weer plat op zijn rug. ‘Er klopt iets niet,’ zei hij dringend. ‘Bij Koninginnenkroon heb ik een schrikwolf gezien, een grijze schrikwolf… grijs… hij herkende mij.’ Als Bran dood was, zou het dan kunnen dat hij ten dele voortleefde in zijn wolf, zoals Orel in zijn adelaar?

‘Drink dit eens.’ Gren hield een beker aan zijn lippen. Jon dronk. Zijn hoofd zat vol met wolven en adelaars en het gelach van zijn broers. De gezichten boven hem begonnen te vervloeien en vervagen. Ze kunnen niet dood zijn. Dat zou Theon nooit doen. En Winterfel… grijs graniet, eikenhout en ijzer, kraaien die om de torens cirkelen, damp die van de warme bronnen in het godenwoud opstijgt, de stenen koningen op hun tronen… Roe kan Winterfel nu verdwenen zijn?

Toen de dromen over hem kwamen was hij weer thuis, waar hij rondspetterde in de warme bronnen onder een reusachtige, witte weirboom met zijn vaders gezicht. Ygritte was bij hem, lachte hem toe, trok haar vachten uit totdat ze naakt was als op haar naamdag, wilde hem kussen, maar hij kon het niet, niet terwijl zijn vader toekeek. Hij was van het bloed van Winterfel, een man van de Nachtwacht. Ik wil geen bastaard verwekken, zei hij tegen haar. Dat wil ik niet. Dat wil ik niet. ‘Jij weet niets, Jon Sneeuw,’ fluisterde ze, terwijl haar huid in het hete water oploste en het vlees daaronder van haar botten glibberde totdat alleen nog haar schedel en haar skelet restten. En het bronwater pruttelde, dik en rood.

Catelyn

Ze hoorden de Groene Vork al voordat ze hem zagen, een niet-aflatend gedruis als het grommen van een of ander groot beest. De rivier was een kolkende stortvloed, anderhalf keer zo groot als vorig jaar, toen Robb hier zijn leger had opgesplitst en een gelofte had afgelegd om als prijs voor zijn oversteek een Frey tot bruid te nemen. Toen had hij heer Walder en zijn brug al nodig, en nu heeft hij ze nog veel harder nodig. Terwijl ze naar het voortrazende, modderige groene water keek, was Catelyns hart van bange voorgevoelens vervuld. Hier valt niet doorheen te waden en zwemmen gaat ook niet, en het zou wel eens een volle maanwenteling kunnen duren voor het water weer zakt.

Toen ze de Tweeling naderden zette Robb zijn kroon op en gebood Catelyn en Edmar om naast hem te komen rijden. Ser Reynald Westerling droeg zijn banier, de schrikwolf van Stark op zijn ijswitte veld.

De torens van het poortgebouw doken als schimmen uit de regen op, wazige, grijze verschijningen die tastbaarder werden naarmate ze dichterbij kwamen. De sterkte van de Freys bestond uit twee burchten in plaats van een, spiegelbeelden van natte steen aan weerszijden van het water, verbonden door een grote boogbrug. Op het hoogste punt van de overspanning verhief zich de Watertoren, waar de rivier recht en snel onderdoor stroomde. Door de oevers waren slotgrachten gegraven die de beide helften van de Tweeling in eilanden veranderden. Door de regens waren de grachten ondiepe meertjes geworden. Aan de overzijde van het woelige water zag Catelyn rond de oostelijke burcht een kampement van een paar duizend mannen wier banieren als evenzovele verzopen katten aan de lansen voor hun tenten hingen. Omdat het regende waren de kleuren en blazoenen onmogelijk te onderscheiden. Het kwam haar voor dat de meeste grauw waren, al leek de hele wereld grauw onder een lucht als deze.

‘Je moet hier op eieren lopen, Robb,’ maande ze haar zoon. ‘Heer Walder heeft lange tenen en een scherpe tong, en sommige van die zoons van hem lijken ongetwijfeld op hun vader. Laat je niet provoceren.’

‘Ik ken de Freys echt wel, moeder. Ik weet hoe diep ik ze heb gekwetst en hoe hard ik ze nodig heb. Ik zal net zo minzaam doen als een septon.’

Catelyn ging verzitten, niet op haar gemak. ‘Als ze ons bij onze aankomst verversingen aanbieden, weiger die dan onder geen beding. Neem wat je aangeboden krijgt, en eet en drink in het bijzijn van iedereen. Als ze niets aanbieden, vraag dan om brood, kaas en een beker wijn.’

‘Ik ben eerder nat dan dat ik honger heb…’

‘Robb, luister naar me. Als je eenmaal zijn brood en zout hebt gegeten, geniet je het gastrecht en word je onder zijn dak door de wetten van de gastvrijheid beschermd.’

Robb keek eerder vermaakt dan benauwd. ‘Ik heb een leger om me te beschermen, moeder, ik ben niet afhankelijk van brood en zout. Maar als het heer Walder behaagt mij in maden gesmoorde, gestoofde kraai voor te schotelen, dan zal ik dat opeten en om nog een portie vragen.’

Uit het westelijke poortgebouw kwamen vier Freys gereden, in zware mantels van dikke grijze wol gehuld. Catelyn herkende ser Ryman, de zoon van wijlen ser Stevron, heer Walders eerstgeborene. Sinds zijn vaders dood was Ryman de erfgenaam van de Tweeling. Het gezicht dat ze onder zijn kap ontwaarde was vlezig, breed en dom. De andere drie waren vermoedelijk zijn eigen zoons, heer Walders achter kleinzoons.

Edmar beaamde dat. ‘Edwyn is de oudste, die bleke, tengere man die eruitziet alsof hij aan constipatie lijdt. Die pezige met de baard is Zwarte Walder, geen leuke jongen. Petyr zit op de appelschimmel — die knaap met het sneue gezicht. Zijn broers noemen hem Petyr Pukkel. Hij is maar een jaar of twee ouder dan Robb, maar heer Walder heeft hem op zijn tiende uitgehuwelijkt aan een vrouw die drie keer zo oud was. Goeie goden, ik hoop dat Roslin niet op hem lijkt.’

Ze hielden halt om hun gastheren te laten naderen. Robbs banier hing slap aan zijn stok en het gestage gekletter van de regen vermengde zich met het ruisen van de gezwollen Groene Vork aan hun rechterhand. Grijze Wind sloop met stijve staart naar voren, loerend door oogspleten van donker goud. Toen de Freys nog vijf of zes passen verwijderd waren hoorde Catelyn hem grommen, een laag, rommelend geluid dat bijna een leek met het gedruis van de rivier. Robb keek verrast. ‘Grijze Wind, af. Af!!’

In plaats daarvan sprong de schrikwolf met een grauw naar voren. Ser Rymans hakkenei deinsde angstig hinnikend achteruit en die van Petyr Pukkel steigerde en wierp hem af. Alleen Zwarte Walder hield zijn rijdier in bedwang. Hij greep het gevest van zijn zwaard. ‘Nee!’ schreeuwde Robb. ‘Grijze Wind, hier. Hierrr!’ Catelyn dreef haar rijdier tussen de schrikwolf en de overige paarden in. De modder spetterde van de hoeven van haar merrie toen ze Grijze Wind de pas afsneed. De wolf week opzij, en toen pas leek hij Robbs geroep te horen.

‘Is dit hoe de Starks genoegdoening geven?’ riep Zwarte Walder met ontbloot staal in zijn hand. ‘Uw wolf tegen ons ophitsen? Een povere begroeting noem ik dat! Bent u daarvoor gekomen?’

Ser Ryman was afgestegen om Petyr Pukkel weer overeind te helpen. De jongen zat onder de modder, maar was ongedeerd.

‘Ik ben gekomen om mij te verontschuldigen voor het onrecht dat ik uw huis heb aangedaan, en om de bruiloft van mijn oom bij te wonen.’ Robb sprong uit het zadel. ‘Petyr, neem mijn paard maar. Het jouwe is al bijna terug in de stal.’

Petyr keek naar zijn vader en zei: ‘Ik kan wel bij een van mijn broers achterop rijden.’

Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату
×