vergiffenis te vragen, heer.’

‘Verontschuldigingen, he. Ja, het staat me bij dat u hebt gezworen zoiets aan te bieden. Ik ben oud, maar zulke dingen vergeet ik niet. Anders dan sommige koningen, heb ik de indruk. De jeugd vergeet alles bij de aanblik van een knap gezichtje en een paar mooie, stevige borsten, niet? Ik was net zo. Sommigen zeggen misschien dat ik nog steeds zo ben, he, he. Maar dan zitten ze ernaast. Net als u ernaast zat. Maar nu bent u hier om het goed te maken. Alleen waren het mijn meisjes die u versmaad hebt, dus misschien wil ik wel horen dat u hun vergiffenis afsmeekt. Mijn maagdelijke meisjes. Bekijk ze maar eens.’ Toen hij met zijn hand wapperde kwam er vanaf de wanden een zwerm vrouwvolk aanfladderen. Voor de verhoging stelden ze zich op. Rinkelbel wilde ook opstaan, waarbij zijn belletjes vrolijk rinkelden, maar vrouwe Frey greep de zwakzinnige bij zijn mouw en trok hem neer.

Heer Walder noemde hun namen. ‘Mijn dochter Arwyn,’ zei hij bij een meisje van veertien. ‘Shirei, mijn jongste wettig geboren dochter. Ami en Marianne zijn kleindochters. Ami had ik aan heer Peet van Zevenstromen uitgehuwelijkt, maar die lummel is door de Berg gedood, dus heb ik haar teruggekregen. Dat is een Cersei, maar we noemen haar Bijtje, haar moeder is een Bijenburg. Nog meer kleindochters. Die daar is een Walda, en die andere… nou ja, ze hebben namen, hoe die ook mogen luiden…’

‘Ik ben Blij, heer grootvader,’ zei een meisje.

‘Je bent in elk geval druk, dat is een ding dat zeker is. Naast Druk staat mijn dochter Tyta. Dan nog een Walda. Alyx, Marissa… ben jij Marissa? Dacht ik al. Ze is niet altijd kaal. De maester heeft haar hoofd geschoren, maar dat haar groeit wel weer aan. Die tweelingen zijn Serra en Sarra.’ Hij tuurde naar een van de kleinere meisjes. ‘He, ben jij ook een Walda?’

Het meisje kon niet ouder zijn dan vier. ‘Ik ben de Walda van ser Aemon Stroom, heer overgrootvader.’

‘Hoe lang kun je al praten? Niet dat er iets verstandigs uit zal komen, lijkt me, want dat is bij je vader ook nooit zo geweest. Hij is bovendien de zoon van een bastaard, he. Ga maar weg, ik wil hier alleen Freys hebben. De Koning in het Noorden stelt geen belang in laaggeborenen.’ Heer Walder gluurde naar Robb, terwijl Rinkelbel met zijn hoofd wiebelde en klingelde. ‘Dat zijn ze dan, allemaal maagden. Nou ja, en een weduwe, maar sommigen willen liever een vrouw die al opengebroken is. U had tussen al die meisjes kunnen kiezen.’

‘Dat zou een onmogelijke keus zijn geweest,’ zei Robb met behoedzame hoffelijkheid. ‘Ze zijn allemaal veel te lieftallig.’

Heer Walder snoof. ‘En dan zeggen ze dat ik slechte ogen heb. Maar sommigen zijn inderdaad niet onaardig. Anderen… nou ja, wat doet het ertoe. Ze waren niet goed genoeg voor de Koning in het Noorden, he. En, wat hebt u nu te zeggen?’

‘Dames.’ Robb leek vreselijk verlegen met de situatie, maar hij had geweten dat dit moment zou komen, en hij zag het manmoedig onder ogen. ‘Alle mannen dienen hun woord te houden, en vooral koningen. Ik had plechtig beloofd met een van u te trouwen, en die gelofte heb ik gebroken. Dat is niet aan u te wijten. Wat ik heb gedaan was niet om u te krenken, maar omdat ik van een ander hield. Dat is niet met woorden goed te maken, dat weet ik, maar toch sta ik hier voor u om u vergiffenis te vragen, opdat de Freys van de Oversteek en de Starks van Winterfel weer vrienden zullen zijn.’

De kleinere meisjes stonden zenuwachtig te schuifelen. Hun oudere zusters wachtten op heer Walder op zijn troon van zwart eiken. Rinkelbel wiegde heen en weer, en de belletjes op zijn kraag en kroon rinkelden.

‘Goed,’ zei de heer van de Oversteek. ‘Dat was heel goed, uwe genade. “Dat is niet met woorden goed te maken,” he. Mooi gezegd, mooi gezegd. Ik hoop dat u op de bruiloft niet zult weigeren met mijn dochters te dansen. Dat zou het hart van een oude man deugd doen, he.’ Zijn rimpelige roze hoofd wiebelde op en neer, bijna net als dat van zijn achterlijke kleinzoon, al droeg heer Walder geen belletjes. ‘En daar is ze dan, heer Edmar. Mijn dochter Roslin, mijn allerkostbaarste bloesempje, he.’

Ser Benfrey leidde haar de zaal in. Hun gelijkenis was zo groot dat ze elkaars volle broer en zuster moesten zijn. Naar hun leeftijd te oordelen waren ze allebei kinderen van de zesde vrouwe Frey, een Rooswijck, meende Catelyn zich te herinneren.

Roslin was klein voor haar leeftijd, met een huid zo wit alsof ze zojuist uit een melkbad kwam. Ze had een aantrekkelijk gezichtje, met een kleine kin, een sierlijk neusje en grote bruine ogen. Dik, kastanjebruin haar viel in losse golven tot op een middel dat zo smal was dat Edmar zijn handen eromheen zou kunnen leggen. Onder het kanten keursje van haar lichtblauwe japon leek ze kleine, maar welgevormde borsten te hebben.

‘Uwe genade.’ Het meisje zonk op haar knieen. ‘Heer Edmar, ik hoop dat ik u niet teleurstel.’

Bepaald niet, dacht Catelyn. Het gezicht van haar broer was helemaal opgeklaard toen hij haar zag. ‘Ik ben verrukt van u, jonkvrouwe,’ zei Edmar. ‘En ik weet nu al dat ik dat zal blijven.’

Roslin had een spleetje tussen twee voortanden waardoor ze slechts met schroom glimlachte, maar dat schoonheidsfoutje was bijna vertederend. Knap genoeg, dacht Catelyn, maar wel erg klein, en ze is een Rooswijck. De Rooswijcks waren nooit sterk geweest. De figuren van sommige oudere meisjes in de zaal bevielen haar veel beter. Dochters of kleindochters, dat wist ze niet, maar ze zagen eruit als Crakenhals, en heer Walders derde vrouw was uit dat huis afkomstig geweest. Brede heupen voor het baren, grote borsten om te zogen, sterke armen om te dragen. De Crakenhals zijn altijd stevig gebouwd, en sterk.

‘Dat is aardig van u, heer,’ zei vrouwe Roslyn tegen Edmar.

‘U bent mooi, jonkvrouwe.’ Edmar nam haar hand en hielp haar overeind. ‘Maar waarom huilt u?’

‘Van vreugde,’ zei Roslin. ‘Ik huil van vreugde, heer.’

‘Genoeg,’ kwam heer Walder tussenbeide. ‘Je huilt en smoest maar als je getrouwd bent, he. Benfrey, breng je zuster terug naar haar vertrekken, ze moet zich op een bruiloft voorbereiden. En op een bruidsbed, he. Dat is het mooiste gedeelte. Voor iedereen, voor iedereen. Zijn mond schoof in en uit. ‘Er komt muziek, mooie muziek, en wijn, he, het rood zal stromen en op mijn vloer druipen. We hebben het haardvuur voor u klaar, en warme wijn, en desgewenst een bad. Lothar, laat onze gasten hun verblijven zien.’

‘Ik moet mijn mannen de rivier nog over leiden, heer,’ zei Robb.

‘Ze zullen heus niet verdwalen,’ klaagde heer Walder. ‘Ze zijn al eerder overgestoken, nietwaar? Toen u uit het noorden kwam. U wilde oversteken, en ik stond het u toe, en u zei er geen “misschien” bij, he. Maar doe wat u wilt. Breng desnoods iedere man aan het handje naar de overkant, daar zit ik niet mee.’

‘Heer!’ Catelyn was het bijna vergeten. ‘Iets te eten zou ons heel welkom zijn. We hebben vele mijlen door de regen gereden.’

Walder Freys mond schoof in en uit. ‘Eten, he. Een brood, een hapje kaas, misschien een worstje.’

‘Wat wijn om het weg te spoelen,’ zei Robb. ‘En zout.’

‘Brood en zout. He. Natuurlijk, natuurlijk.’ De oude man klapte in zijn handen, en bedienden kwamen de zaal binnen met flacons wijn en bladen met brood, kaas en boter. Heer Walder zelf nam een beker rode wijn en hief die met een vlekkerige hand. ‘Mijn gasten,’ zei hij. ‘Mijn geeerde gasten. Weest welkom onder mijn dak, en aan mijn tafel.’

‘Wij danken u allen voor uw gastvrijheid, heer,’ antwoordde Robb. Edmar zei het hem na, evenals de Grootjon, ser Marq Pijper en de anderen. Ze dronken zijn wijn en aten zijn brood en boter. Catelyn proefde van de wijn en nam een klein hapje brood, en ze voelde zich er een stuk beter door. Nu zijn we veilig, dacht ze. Wetend hoe kleinzielig de oude man kon zijn had ze verwacht dat hun kamers kaal en naargeestig zouden zijn. Maar de Freys hadden kennelijk goed voor hen gezorgd. De bruidskamer was groot en rijk ingericht, gedomineerd door een groot donzen bed met stijlen in de vorm van torens. De gordijnen hadden de rode en blauwe kleuren van de Tullings, een aardige geste. Zoetgeurende tapijten bedekten een planken vloer, en een hoog raam met luiken bood uitzicht op het zuiden. Catelyns kamer was kleiner, maar fraai gemeubileerd en comfortabel, en met een vuur in de haard. Lothar de Lamme verzekerde hun dat Robb een complete suite zou hebben, zoals het een koning betaamde. ‘Als u iets nodig hebt, hoeft u het maar tegen een van de wachters te zeggen.’ Hij boog en trok zich terug, waarna hij zwaar hinkend de wenteltrap afdaalde.

‘We moeten zelf maar een wacht neerzetten,’ zei Catelyn tegen haar broer. Met mannen van Stark en Tulling voor haar deur zou ze geruster slapen. De ontvangst door heer Walder was minder pijnlijk geweest dan ze had gevreesd, maar toch zou ze blij zijn als alles achter de rug was. Nog een paar dagen en Robb gaat de strijd tegemoet, en ik een comfortabele gevangenschap in Zeegaard. Heer Jason zou haar ongetwijfeld met alle egards behandelen, maar toch maakte het vooruitzicht haar neerslachtig.

Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ОБРАНЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату
×