kronkelde en draaide in haar poging om alle kanten tegelijk op te kijken, in de hoop dat ze ergens het insigne van een schrikwolf zou zien, een grijswitte tent, een bekend gezicht uit Winterfel. Maar ze zag alleen vreemden. Ze staarde naar een man die zijn gevoeg in het riet deed, maar het was niet Bierbuik. Ze zag een half gekleed meisje lachend uit een tent schieten, maar de tent was lichtblauw en niet grijs, zoals ze aanvankelijk had gedacht, en de man die achter haar aan holde droeg een boomkat op zijn wambuis en geen wolf. Onder een boom waren boogschutters bezig waspezen om de inkepingen in hun boog te haken, maar het waren niet haar vaders schutters. Een maester kruiste hun pad, maar hij was te jong en te mager om maester Luwin te zijn. Arya keek op naar de Tweeling, waarvan de hoge torenramen overal waar licht brandde een zachte gloed uitstraalden. Door het regenwaas heen zagen de kastelen er spookachtig en mysterieus uit, alsof ze in de verhalen van ouwe Nans thuishoorden, maar Winterfel waren ze niet. Het gedrang was het grootst bij de feesttenten. De brede tentflappen waren opzij geslagen en vastgebonden, en mannen met drinkhoorns en kroezen in hun hand wrongen zich in en uit, soms met kamphoertjes. Arya gluurde naar binnen toen de Jachthond langs de eerste van de drie reed en zag hoe honderden mannen op een kluitje op de banken zaten en zich verdrongen bij de vaten mede, bier en wijn. Ze konden bijna geen kant op, maar dat leek niemand erg te vinden. Binnen was het tenminste warm en droog. De koude, natte Arya benijdde hen. Sommigen zongen zelfs. Door de hitte die uit de tent ontsnapte dampte de nevelige motregen overal rond de ingang. ‘Op heer Edmar en jonkvrouw Roslin,’ hoorde ze een stem roepen. Iedereen dronk, en iemand schreeuwde: ‘Op de Jonge Wolf en koningin Jeane.’

Wie is koningin Jeane? vroeg Arya zich kortstondig af. De enige koningin die zij kende was Cersei. Buiten de feesttenten waren vuurkuilen gegraven, beschut door ruwe baldakijnen van gevlochten hout en vachten die de regen tegenhielden zolang die recht omlaag viel. Maar de wind kwam uit de richting van de rivier, dus de motregen kwam toch binnen, genoeg om de vuren te doen sissen en walmen. Bedienden draaiden bouten vlees aan spitten boven de vlammen rond. Toen Arya het rook, liep het water haar in de mond. ‘Moeten we niet stoppen?’ vroeg ze aan Sandor Clegane. ‘In die tenten zitten noorderlingen.’

Ze herkende hen aan hun baarden, hun gezichten, hun mantels van berenvel en zeehondenvacht, hun half verstane heildronken en de liederen die ze zongen: Karstarks en Ombers en mannen van de bergclans. ‘Ik wed dat er ook mannen uit Winterfel zijn.’ Haar vaders mannen, de mannen van de Jonge Wolf, de schrikwolven van Stark.

‘Je broer moet in het kasteel zijn,’ zei hij. ‘Je moeder ook. Wil je die, ja of nee?’

‘Ja,’ zei ze. ‘En Zeggekin?’ De sergeant had gezegd dat ze naar Zeggekin moesten vragen.

‘Zeggekin kan een gloeiende pook in zijn reet stoppen.’ Clegane schudde zijn zweep uit en liet hem door de zachte regen suizen om in een paardenflank te bijten. ‘Ik moet die verdomde broer van je hebben.’

Catelyn

De trommen bonkten, bonkten en bonkten, en haar hoofd bonkte mee. Vanaf de muzikantengalerij aan het einde van de zaal klonk het gejammer van schalmeien en het getriller van fluiten; vedels krasten, hoorns schalden en de zakpijpen snerpten een levendig deuntje, maar het getrommel stuwde alles aan. De geluiden weerkaatsten tegen de zolderbalken, terwijl daaronder de gasten aten, dronken en elkaar toeschreeuwden. Walder Frey moet wel stokdoof zijn, dat hij dit muziek noemt. Catelyn nam kleine slokjes uit een beker wijn en keek toe hoe Rinkelbel capriolen uithaalde op de klanken van ‘Alysanne’. Ze dacht tenminste dat het ‘Alysanne’ moest voorstellen. Bij deze speellieden zou het net zo goed ‘De beer en het meisje teer’ kunnen zijn. Buiten regende het nog steeds, maar binnen in de Tweeling was het bedompt en warm. In de haard loeide een vuur, en reeksen brandende toortsen walmden in hun wandhouders. Maar de meeste hitte was afkomstig van de lijven van de bruiloftsgasten, die zo dicht op elkaar op de banken gepropt waren dat iedereen die zijn beker probeerde te heffen prompt een buurman in zijn ribbenkast stootte.

Zelfs op de verhoging zaten ze dichter bij elkaar dan het Catelyn lief was. Zij was tussen ser Ryman Frey en Rous Bolten geplaatst en had van allebei haar neus vol gekregen. Ser Ryman dronk alsof de wijn in Westeros bijna op was en zweette alles uit via zijn oksels. Hij had in limoenwater gebaad, maar geen limoen kon zoveel zure zweetlucht maskeren. Rous Bolten rook zoeter, maar niet lekkerder. Hij dronk liever hippocras dan wijn of mede en at maar weinig.

Catelyn kon hem zijn gebrek aan eetlust niet euvel duiden. Het bruiloftsmaal was begonnen met dunne preisoep, met daarna een salade van groene bonen, uien en bieten, in amandelmelk gestoofde riviersnoek, bergen gestampte knollen die koud waren voor ze de tafel bereikten, kalfshersenen in gelei en een lap draderig rundvlees. Armzalige kost om een koning voor te zetten, en Catelyn werd misselijk van de kalfshersenen. Toch at Robb zonder klagen, en haar broer ging zo in zijn bruid op dat hij het nauwelijks merkte. Je zou niet zeggen dat Edmar de hele weg van Stroomvliet naar de Tweeling over Roslin had geklaagd. Man en vrouw aten samen van een bord, dronken samen uit een beker en wisselden tussen de slokken door kuise kusjes uit. Edmar wuifde de meeste schotels weg. Dat kon ze hem niet kwalijk nemen. Ze wist niet meer wat voor eten er op haar eigen bruiloftsmaal was opgediend. Heb ik er zelfs maar van geproefd? Of heb ik al die tijd naar Neds gezicht zitten staren en me afgevraagd wat voor iemand hij was?

De glimlach van de arme Roslin had iets stars, alsof iemand hem op haar gezicht had vastgestikt. Nou ja, ze is wel getrouwd maar nog niet ontmaagd. Ze is ongetwijfeld net zo doodsbenauwd als ik destijds was. Robb zat tussen Alyx Frey en Schone Walda, twee van de meer huwbare meisjes Frey. ‘Hopelijk zult u op de bruiloft niet weigeren met mijn dochters te dansen,’ had Walder Frey gezegd. ‘Dat zou een oude man goeddoen.’ Dan moest hij er nu goed aan toe zijn, want Robb had zijn plicht op koninklijke wijze vervuld. Hij had met al de meisjes gedanst: met Edmars bruid en de achtste vrouwe Frey, met de weduwe Ami en met Rous Boltens vrouw, Dikke Walda, met de puisterige tweeling Serra en Sarra en zelfs met Shirei, heer Walders jongste dochter, die zowaar al zes moest zijn. Catelyn vroeg zich af of de heer van de Oversteek tevreden was, of dat hij er iets over te mekkeren zou hebben dat al zijn andere dochters en kleindochters bij de koning niet aan bod waren gekomen. ‘Uw zusters dansen erg goed,’ zei ze tegen ser Ryman Frey in een poging om vriendelijk te doen.

‘Het zijn mijn tantes en nichten.’ Ser Ryman nam een teug wijn, en het zweet liep over zijn wangen in zijn baard.

Een zuurpruim die er een te veel op heeft, dacht Catelyn. Heer Frey Laat mocht dan beknibbeld hebben op wat hij zijn gasten aan eten voorzette, maar hij was wel scheutig met de drank. Het bier, de wijn en de mede stroomden net zo snel als de rivier buiten. De Grootjon was al ladderzat. Heer Walders zoon Merret slaagde erin, tegen hem op te drinken, maar ser Welen Frey had zich bewusteloos gezopen bij zijn poging om die twee bij te houden. Catelyn had liever gezien dat heer Omber het nuchter had gehouden, maar je kon even goed tegen de Grootjon zeggen dat hij niet moest drinken als dat hij een paar uur geen adem moest halen. Kleinjon Omber en Robin Grind zaten bij Robb in de buurt, respectievelijk naast Schone Walda en Alyx. Zij dronken geen van beiden, want zij dienden Robb vanavond tot lijfwacht, samen met Patrek Mallister en Decy Mormont. Een bruiloft mocht dan geen veldslag zijn, het was altijd riskant als er te veel gedronken werd, en een koning moest voortdurend bewaakt worden. Daar was Catelyn blij om, en nog meer om de zwaardriemen die aan haken in de muur hingen. Niemand hoeft kalfshersens in gelei met een zwaard te lijf.

‘Iedereen dacht dat mijn heer Schone Walda zou kiezen,’ riep vrouwe Walda Bolten over de muziek tegen ser Wendel. Dikke Walda was een moddervet jong meisje, rond en roze, met waterige blauwe ogen, sluik blond haar en een ampele boezem, maar toch had ze een nerveuze piepstem. Het was moeilijk om haar in Fort Gruw te zien zitten met haar roze kant en haar manteltje van eekhoornbont. ‘Mijn grootvader had heer Rous als bruidsschat het gewicht van zijn bruid in zilver aangeboden, daarom heeft heer Bolten mij uitgekozen.’ De onderkinnen van het meisje trilden als ze lachte.

‘Ik weeg vijfenzeventig pond meer dan Schone Walda, maar dat was de eerste keer dat ik er blij mee was. Ik ben nu vrouwe Bolten en mijn nicht is nog maagd, en ze wordt binnenkort negentien, het arme kind.’

De heer van Fort Gruw sloeg geen acht op haar geklets, zag Catelyn. Soms nam hij een hap van dit, of een lepel van dat, of hij brak met korte, krachtige vingers een stuk brood af, maar de maaltijd kon hem niet afleiden. Bolten had een heildronk op heer Walders kleinzoons uitgebracht toen het bruiloftsfeest begon, waarbij hij met

Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату
×