nadruk had vermeld dat zijn bastaardzoon Walder en Walder onder zijn hoede had genomen. Uit de manier waarop de oude man hem met toegeknepen ogen en tuitmondje had aangekeken, had Catelyn opgemaakt dat het onuitgesproken dreigement de oude man niet ontgaan was.
‘Grijze Wind is niet gevaarlijk voor hen, heer,’ had Robb geprotesteerd. ‘Niet zolang ik erbij ben.’
‘U was er wel bij voor de poort, nietwaar? Toen de wolf de kleinzoons aanviel die ik ter begroeting naar u toegestuurd had? Daar weet ik alles van, geloof dat maar, he.’
‘Er is geen kwaad geschied…’
‘Geen kwaad, zegt de koning? Geen kwaad? Petyr is van zijn paard gevallen.
Catelyn zag dat haar zoon razend was, maar hij gaf toe met alle hoffelijkheid die hij kon opbrengen.
De Grootjon had nog een van heer Walders nakomelingen onder tafel gedronken, ditmaal Petyr Pukkel.
Rous Bolten mompelde iets wat te zacht was om te verstaan en ging op zoek naar een privaat. In de stampvolle zaal heerste een voortdurende onrust vanwege het komen en gaan van gasten en bedienden. In het andere kasteel was een tweede feest aan de gang voor wat minder voorname ridders en heren. Heer Walder had zijn laaggeboren kinderen en hun kroost naar die kant van de rivier verbannen, waarna Robbs noorderlingen dat als ‘het bastaardfeest’
waren gaan betitelen. Sommige gasten slopen er ongetwijfeld vandoor om te kijken of de bastaarden zich beter vermaakten dan zij. Sommige anderen waagden zich misschien zelfs helemaal naar de legerkampen. De Freys hadden karren wijn, bier en mede verstrekt opdat het gewone krijgsvolk op de verbintenis tussen Stroomvliet en de Tweeling kon drinken.
Robb ging op Boltens lege plaats zitten. ‘Nog een paar uur en deze klucht is voorbij, moeder,’ zei hij met gedempte stem terwijl de Grootjon zong over de maagd met honing in het haar. ‘Zwarte Walder is bij uitzondering eens een keer zo mak als een lammetje, en oom Edmar lijkt heel tevreden met zijn bruid.’ Hij boog zich langs haar heen. ‘Ser Ryman?’
Ser Ryman Frey knipperde met zijn ogen en zei: ‘Sire. Ja?’
‘Ik had gehoopt, Olyvar te vragen of hij mijn schildknaap wilde zijn als we naar het noorden optrekken,’ zei Robb, ‘maar ik zie hem hier niet. Is hij misschien op het andere feest?’
‘Olyvar?’ Ser Ryman schudde zijn hoofd. ‘Nee. Olyvar niet. Vertrokken… van hier vertrokken. Plicht.’
‘Ik snap het.’ Robbs toon verried het tegendeel. Toen ser Ryman verder niets zei, kwam de koning weer overeind. ‘Wilt u misschien dansen, moeder?’
‘Nee, dank je.’ Een dans was wel het laatste wat ze kon gebruiken nu haar hoofd zo bonsde. ‘De dochters van heer Walder zullen vast graag je danspartner zijn.’
‘Vast wel.’ Zijn glimlach was berustend.
De muzikanten speelden inmiddels ‘IJzeren lansen’, terwijl de Grootjon ‘De wellustige knaap’ zong.
‘Alesander. Symonds zoon. Alyx is zijn zuster.’ Hij hief een beker naar het meisje, dat met Robin Grind danste.
‘Speelt Alesander vanavond voor ons?’
Ser Ryman keek haar met toegeknepen ogen aan. ‘Hij niet. Hij is weg.’ Hij veegde het zweet van zijn voorhoofd, en stond zwaaiend op. ‘Pardon, vrouwe. Pardon.’ Catelyn keek toe hoe hij naar de deur wankelde.
Edmar kuste Roslin en kneep haar in haar hand. Elders in de zaal speelden ser Marq Pijper en ser Danwei Frey een drinkspel, Lothar de Lamme zei iets grappigs tegen ser Hostien, een van de jongere Freys jongleerde met drie dolken voor een troepje giechelende meisjes en Rinkelbel zat op de vloer wijn van zijn vingers te zuigen. De bedienden droegen enorme zilveren schalen aan, hoog opgetast met plakken sappig roze lamsvlees, de smakelijkste schotel die ze de hele avond te zien hadden gekregen. En Robb ging samen met Decy Mormont voor in de dans. Als ze een jurk droeg in plaats van een malienkolder was de oudste dochter van vrouwe Mormont vrij knap. Rijzig en slank als een wilg, met een verlegen lachje waar haar lange gezicht van opfleurde. Het was aangenaam om te zien dat ze op de dansvloer even gracieus kon zijn als op het oefenveld. Catelyn vroeg zich af of vrouwe Mormont de Nek al had bereikt. Ze had haar andere dochters meegenomen, maar Decy, als een van Robbs strijdmakkers, had verkozen aan zijn zij te blijven.
Tussen zijn torens van zwart eikenhout gezeten klapte de heer van de Oversteek in zijn vlekkerige handen. Dat was zo’n zacht geluid dat zelfs degenen die op de verhoging zaten het nauwelijks hoorden, maar ser Aenys en ser Hostien zagen het en begonnen met hun bekers op de tafel te slaan. Lothar de Lamme volgde hun voorbeeld, en daarna Marq Pijper en ser Danwei en ser Reimond. Al snel was de helft van de gasten aan het bonken. Ten slotte merkte zelfs de muzikantentroep in de galerij het, en het gefluit, getrommel en gefiedel stierf weg.
‘Uwe genade,’ riep heer Walder tegen Robb, ‘de septon heeft zijn gebeden gebeden, er zijn wat woorden gezegd en heer Edmar heeft mijn schatje een vissenmantel omgeslagen, maar ze zijn nog geen man en vrouw. Een zwaard heeft een schede nodig, he, en bij een bruiloft hoort een bruidsbed. Wat zegt mijn sire ervan? Moeten we ze naar bed brengen?’
Een stuk of twintig van Walder Freys zoons en kleinzoons begonnen weer met hun bekers te slaan en te roepen: ‘Naar bed! Naar bed!