gehuil van een wolf. Grijze Wind, schoot het haar te laat te binnen. ‘He,’ kakelde heer Walder tegen Robb, ‘de Koning in het Noorden verrijst. Ik geloof dat we een paar van uw mannen hebben gedood, uwe genade. Maar ik zal u mijn verontschuldigingen maken, dan worden ze allemaal wel weer heel, he.’

Catelyn greep een handvol van Rinkelbel Freys lange grijze haar en sleurde hem zijn schuilplaats uit. ‘Heer Walder,’ riep ze. ‘HEER WALDER!’ De trom dreunde langzaam en sonoor, doem boem doem.

‘Genoeg,’ zei Catelyn. ‘Genoeg, zeg ik. U hebt verraad met verraad vergolden, laat het nu afgelopen zijn.’ Toen ze haar dolk tegen Rinkelbels keel drukte kwam de herinnering aan Brans ziekenkamer bij haar boven, samen met het gevoel van staal op haar eigen keel. Boem doem boem doem boem doem, ging de trom. ‘Alstublieft,’ zei ze. ‘Hij is mijn zoon. Mijn eerste zoon, en mijn laatste. Laat hem gaan. Laat hem gaan, en ik zweer dat we dit zullen vergeten… alles zullen vergeten wat u hier hebt gedaan. Ik zweer het bij de oude goden en de nieuwe, we… we zullen geen wraak nemen…’

Heer Walder keek haar wantrouwig aan. ‘Alleen een dwaas hecht geloof aan zulk geblaat. Ziet u mij voor een dwaas aan, vrouwe?’

‘Ik zie u voor een vader aan. Houd mij als gijzelaar. Edmar ook, als u hem niet hebt gedood. Maar laat Robb gaan.’

‘Nee.’ Robbs stem was een flauw gefluister. ‘Moeder, nee…’

‘Ja. Robb, sta op. Sta op en ga naar buiten, alsjeblieft, alsjeblieft. Red jezelf… zo niet voor mij, dan voor Jeane.’

‘Jeane?’ Robb greep de rand van de tafel en worstelde zich overeind. ‘Moeder,’ zei hij, ‘Grijze Wind…’

‘Ga naar hem toe. Nu. Robb, loop naar buiten.’

Heer Walder snoof. ‘En waarom zou ik dat toelaten?’

Ze duwde het lemmet nog harder tegen Rinkelbels keel. De zwakzinnige keek haar met rollende ogen aan, in een woordeloze smeekbede. Een smerige stank drong haar neus binnen, maar daar lette ze evenmin op als op het doffe, gestage dreunen van de trom, boem doem boem doem boem doem. Ser Ryman en Zwarte Walder slopen met een boogje om haar heen, maar dat liet haar koud. Ze mochten met haar doen wat ze wilden, haar grijpen, verkrachten, doden, het maakte niet uit. Ze leefde al te lang, en Ned wachtte. Het was Robb voor wie ze vreesde. ‘Op mijn eer als Tulling,’ zei ze tot heer Walder, ‘op mijn eer als Stark, ik zal het leven van uw zoon ruilen voor dat van Robb. Een zoon voor een zoon.’ Haar hand trilde zo hevig dat ze Rinkelbels hoofd liet rammelen. Boem, dreunde de trom, boem doem boem doem. De lippen van de oude man stulpten in en uit. Het mes trilde in Catelyns hand, glibberig van het zweet. ‘Een zoon voor een zoon, he,’ herhaalde hij. ‘Maar dat is een kleinzoon… en hij is toch nergens goed voor.’

Een man met een donker harnas en een lichtroze mantel liep naar Robb toe. ‘Met de complimenten van Jaime Lannister.’ Hij stootte zijn langzwaard in het hart van haar zoon en draaide het om.

Robb had geen woord gehouden, maar Catelyn deed het wel. Ze gaf een harde ruk aan Aegons haar en zaagde in zijn nek tot het lemmet op bot stuitte. Warm bloed stroomde over haar vingers. Zijn belletjes rinkelden en rinkelden, en de trom dreunde. Ten slotte pakte iemand haar het mes af. De tranen brandden als azijn toen ze over haar wangen stroomden. Tien felle raven haalden met scherpe klauwen haar gezicht open, rukten er repen vlees uit en lieten diepe voren achter die volliepen met rood bloed. Ze proefde het op haar lippen.

Het doet zo’n pijn, dacht ze. Onze kinderen, Ned, al onze lieve kindertjes, Rickon, Bran, Arya, Sansa, Robb… Robb… alsjeblieft Ned, laat het ophouden, laat het ophouden met pijn doen… De witte tranen en de rode vervloeiden tot haar gezicht gehavend en aan flarden was, het gezicht dat Ned had liefgehad. Catelyn Stark hief haar handen op en keek hoe het bloed over haar lange vingers liep, langs haar polsen, de mouwen van haar japon in. Trage, rode wormen kropen over haar armen en onder haar kleren. Dat kietelt. Daar moest ze van lachen tot ze krijste. ‘Krankzinnig,’ zei iemand. ‘Ze is haar verstand kwijt,’ en een ander zei: ‘Maak er een eind aan,’ en een hand greep haar hoofdhaar zoals zij bij Rinkelbel had gedaan, en ze dacht: Nee, niet doen, niet mijn haar afsnijden, Ned houdt zo van mijn haar. Toen kreeg ze het staal op haar keel, en het beet, rood en koud.

Arya

De feesttenten bevonden zich nu achter hen. Ze sopten over natte kleigrond en vertrapt gras, uit het licht de duisternis weer in. Voor hen doemde het poortgebouw van het kasteel op. Ze kon toortsen over de muren zien bewegen, de vlammen dansend en wapperend in de wind. Het licht scheen dof op de natte malien en helmen. Op de donkere stenen brug die de Tweelingen verbond bewogen nog meer toortsen, een colonne die van de westelijke naar de oostelijke oever stroomde.

‘Het kasteel is niet dicht,’ zei Arya ineens. Dat had die sergeant wel gezegd, maar hij had het mis gehad. Terwijl ze toekeek werd het valhek opgetrokken, en de ophaalbrug was al neergelaten en overspande de gezwollen slotgracht. Ze was bang geweest dat de wachters van heer Frey hen niet zouden willen binnenlaten. Een halve hartslag lang kauwde ze op haar lip, te zenuwachtig om te glimlachen.

De Jachthond trok zo abrupt aan de teugels dat ze bijna van de kar viel. ‘Bij de zevende klotehel, verdomme,’ hoorde Arya hem vloeken toen hun linkerwiel in de zachte modder begon weg te zakken. De kar kantelde langzaam. ‘Eraf,’ brulde Clegane haar toe en ramde de muis van zijn hand tegen haar schouder om haar opzij te slaan. Ze landde lichtvoetig, zoals ze van Syrio had geleerd, en veerde meteen overeind met haar gezicht vol modder. ‘Waarom deed je dat?’ gilde ze. De Jachthond was ook op de grond gesprongen. Hij rukte de zitting van de voorkant van de kar en stak zijn hand erin om de zwaardriem te pakken die hij daaronder verstopt had. Pas toen hoorde ze de ruiters die als een stroom van staal en vuur de slotpoort uit golfden. Het dreunen van hun strijdrossen over de ophaalbrug was bijna onhoorbaar door het tromgeroffel uit de kastelen. De mannen en hun rijdieren droegen stalen harnassen, en een op de tien had een toorts bij zich. De rest had bijlen, langbijlen met scherp gepunte koppen en zware, botten-krakende, harnas-splijtende bladen. Ergens ver weg hoorde ze een wolf huilen. Vergeleken met het lawaai uit het kamp, de muziek en het lage, onheilspellende grommen van de woest stromende rivier klonk het niet erg luid, maar ze hoorde het toch. Het geluid huiverde als een mes door Arya heen, vlijmscherp van woede en verdriet. Er doken steeds meer ruiters uit het kasteel op, een eindeloze colonne van vier man breed, ridders, schildknapen en vrijruiters, toortsen en langbijlen. En van achteren kwam ook lawaai.

Toen Arya omkeek, zag ze dat er nog maar twee van de drie grote feesttenten over waren. Die in het midden was ingestort. Heel even begreep ze niet wat ze zag. Toen laaiden de lekkende vlammen van de gevallen tent op, en nu stortten ook de twee andere in, zodat het zwaar geoliede tentdoek op de mannen eronder viel. Een zwerm pijlen scheerde door de lucht. De tweede tent vatte vlam, en toen de derde. Het geschreeuw werd zo luid dat ze door de muziek heen woorden kon onderscheiden. Voor de vlammen bewogen zich donkere gedaanten, en van verre straalde het staal van hun harnassen een oranje gloed uit.

Een veldslag, wist Arya. Dit is een veldslag. En die ruiters… Toen had ze geen tijd meer om naar de tenten te kijken. Nu de rivier buiten zijn oevers was getreden, stond het donkere, kolkende water aan het einde van de ophaalbrug zo hoog als een paardenbuik, maar de ruiters plonsden er desondanks doorheen, aangevuurd door de muziek. Bij uitzondering steeg uit beide kastelen hetzelfde lied op. Ik ken dat lied, besefte Arya plotseling. Torn van Zevenen had het voor hen gezongen, in die regenachtige nacht toen de vogelvrijen in de brouwerij bij de broeders hadden geschuild. Wie ben jij wel, zei de trotse heer, dat ik diep voor jou zou buigen?

De ruiters van Frey worstelden zich door de modder en het riet heen, maar sommigen van hen hadden de wagen gezien. Ze zag hoe drie ruiters de hoofdstoet verlieten en door de ondiepten denderden. Niet meer dan een kat met een andere vacht, zoals iedereen kan getuigen.

Clegane sneed Vreemdeling met een enkele zwaardslag los en sprong op zijn rug. Het grote paard wist wat er van hem verlangd werd. Hij spitste zijn oren en keerde zich naar de aanstormende strijdrossen toe. Met een gouden vacht of een rode vacht, een leeuw is een beest met klauwen. En de mijne zijn lang en scherp, meneer, zo lang en scherp als de jouwe. Arya had honderden, honderden keren om de

Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату
×