‘De natte. De krakenkoning, heren. Ik droomde van zijn dood, en hij stierf, en nu keren de ijzeren inktvissen zich tegen elkaar. O ja, en heer Hoster Tulling is ook dood, maar dat wisten jullie al, he? De geit zit alleen te rillen in de grote koningszaal, terwijl de grote hond zich op hem stort.’ De oude vrouw nam nog een grote slok wijn, waarbij ze in de zak kneep toen ze die naar haar lippen bracht. De grote hond. Bedoelde ze de Jachthond? Of misschien zijn broer, de Rijdende Berg? Arya was er niet zeker van. Ze hadden hetzelfde wapen, drie zwarte honden op een geel veld. De helft van de mannen om wier dood ze bad hoorden bij ser Gregor Clegane: Polver, Dunsen, Raf het Lieverdje, de Kietelaar en ser Gregor zelf. Misschien hangt heer Beric ze allemaal op.

‘Ik droomde van een wolf die huilde in de regen, maar niemand vernam zijn verdriet,’ zei de dwergenvrouw. ‘Ik droomde zulk geschetter dat ik dacht dat mijn hoofd zou barsten, trommen en hoorns en fluiten en kreten, maar het treurigste geluid was dat van de belletjes. Ik droomde van een maagd op een feest met purperen slangen in het haar, het venijn druipend uit hun kaken. En later droomde ik weer van die maagd, terwijl ze een woeste reus in een slot van sneeuw doodde.’ Ze draaide met een ruk haar hoofd om en glimlachte in het schemerduister, recht tegen Arya. ‘Je kunt je niet voor mij verborgen houden, kind. Kom nu maar dichterbij.’

Koude vingers liepen over Arya’s nek omlaag. Vrees treft dieper dan het zwaard, hield ze zichzelf voor. Ze stond op en liep behoedzaam naar het vuur, met lichte stappen, op haar voorvoeten, klaar om te vluchten.

De dwergenvrouw bestudeerde haar met doffe rode oogjes. ‘Ik zie je,’ fluisterde ze. ‘Ik zie je, wolvenkind. Bloedkind. Ik dacht dat het de heer was die naar de dood rook…’ Ze begon te snikken, en haar kleine lichaam schokte. ‘Het is wreed van je om naar mijn heuvel te komen, wreed. In Zomerhal zwolg ik al in de smart, de jouwe hoef ik er niet bij. Ga hier weg, duisterhart. Verdwijn!’

In haar stem klonk zoveel angst door dat Arya een stapje achteruit deed en zich afvroeg of de vrouw gek was. ‘Maak dat kind niet zo bang,’ protesteerde Thoros. ‘Er schuilt geen kwaad in haar.’

De vinger van Liem Limoenmantel ging naar zijn gebroken neus.

‘Daar zou ik maar niet zo zeker van zijn.’

‘Ze vertrekt morgen samen met ons,’ verzekerde heer Beric het kleine vrouwtje. ‘We brengen haar naar Stroomvliet, naar haar moeder.’

‘Nee,’ zei de dwerg. ‘Dat zul je niet. De zwarte vis beheerst nu de rivieren. Als jullie de moeder willen, zoek haar dan bij de Tweelingen. Want er komt een bruiloft!’ Ze kakelde weer. ‘Kijk maar in je vlammen, roze priester, dan zie je het zelf. Maar niet nu, niet hier, hier zul je niets zien. Dit oord behoort nog aan de oude goden toe… Ze toeven hier nog, net als ik, gekrompen en zwak, maar nog niet dood. En van vlammen houden ze niet. Want de eik gedenkt de eikel, de eikel droomt de eik, de stronk leeft in beiden. En zij herinneren zich de dag dat de Eerste Mensen kwamen, met vuur in de vuist.’ Ze dronk in vier diepe teugen de rest van de wijn op, smeet de zak weg en wees met haar stok naar heer Beric. ‘Nu wil ik betaald worden. Ik wil het lied dat me beloofd is.’

En dus wekte Liem Torn Zevensnaren onder zijn huiden en nam hem gapend mee naar het vuur met zijn houtharp in zijn hand.

‘Hetzelfde lied als eerst?’ vroeg hij.

‘O ja. Het lied van mijn Jenny. Bestaat er dan nog een ander?’

En dus zong hij, en de dwergen vrouw sloot haar ogen en wiegde langzaam heen en weer, terwijl ze huilend de woorden prevelde. Thoros greep Arya stevig bij de hand en trok haar weg. ‘Laat haar in vrede van haar lied genieten,’ zei hij. ‘Dat is alles wat ze nog heeft.’

Ik was heus niet van plan haar kwaad te doen, dacht Arya. ‘Wat bedoelde ze met de Tweelingen? Mijn moeder is toch in Stroomvliet?’

‘Daar was ze.’ De rode priester wreef onder zijn kin. ‘Een bruiloft,’ zei ze. ‘We zullen zien. Maar wanneer dan ook, heer Beric zal haar vinden.’

Niet lang daarna werd de hemel opengezet. Bliksem flitste en donder rommelde door de heuvels, en de regen hing als een gordijn voor hun gezichtsveld. De dwergenvrouw verdween even plotseling als ze gekomen was, terwijl de vogelvrijen takken verzamelden en geimproviseerde afdakjes maakten. Het bleef die hele nacht regenen en toen de ochtend aanbrak ontwaakten Ned, Liem en Wate de Molenaar met een stevige kou. Wate kon zijn ontbijt niet binnenhouden en de jonge Ned was beurtelings koortsig en rillerig, en zijn huid voelde klam aan. Een halve dagrit naar het noorden was een verlaten dorp, zei Pees tegen heer Beric, daar moesten ze maar een schuilplaats zoeken tot de ergste regen voorbij was. Dus hesen ze zich weer in het zadel en dreven hun paarden de grote heuvel af.

De regen werd niet minder. Ze reden door bos en beemd en staken gezwollen beken over waarin het bruisende water tot de buik van hun paarden kwam. Arya zette de kap van haar mantel op en dook ineen, doorweekt en huiverend, maar vastberaden om zich niet te laten kennen. Merrit en Modde hoestten weldra even erg als Wate en de arme Ned leek zich met iedere mijl miserabeler te voelen. ‘Als ik mijn helm draag roffelt de regen op het staal, zodat ik hoofdpijn krijg,’ klaagde hij, ‘maar als ik hem afzet wordt mijn haar drijfnat en gaat het tegen mijn gezicht en mijn mond kleven.’

‘Je hebt een mes,’ luidde Gendry’s suggestie. ‘Als je zo’n last van je haar hebt, scheer je kop dan kaal.’

Hij mag Ned niet. Arya vond de schildknaap best aardig, misschien een beetje verlegen, maar een goeie knul. Ze had altijd gehoord dat Dorners klein en donker waren en zwart haar en kleine zwarte ogen hadden, maar Ned had grote blauwe ogen, zo donker dat ze bijna van purper leken. En zijn haar was licht, eerder asblond dan honingblond.

‘Hoe lang ben je al heer Berics schildknaap?’ vroeg ze om hem van zijn ellende af te leiden.

‘Hij nam me als page aan toen hij een huwelijkse vereenkomst met mijn tante sloot.’ Hij hoestte. ‘Ik was zeven, maar toen ik tien werd verhief hij me tot schildknaap. Ik had eens een prijs gewonnen bij het ringrijden.’

‘Ik heb nooit met een lans leren vechten, maar met een zwaard zou ik je wel de baas kunnen,’ zei Arya. ‘Heb je wel eens iemand gedood?’

Daar leek hij van te schrikken.

‘Ik ben pas twaalf.’

Ik heb een jongen gedood toen ik acht was, had Arya bijna gezegd, maar toen bedacht ze dat ze dat beter niet kon doen. ‘Maar je hebt wel gevechten meegemaakt.’

‘Ja.’ Hij klonk niet bijster trots. ‘Ik heb Mommersfoort meegemaakt. Toen heer Beric in de rivier was gevallen heb ik hem op de oever getrokken, zodat hij niet zou verdrinken, en ik ben met mijn zwaard beschermend naast hem gaan staan. Maar ik hoefde niet te vechten. Er stak een gebroken lans uit zijn lichaam, dus niemand viel ons lastig. Toen we ons hergroepeerden heeft Groene Gergen me geholpen heer Beric weer op een paard te hijsen.’

Arya dacht aan de staljongen in Koningslanding. Daarna was er de wachter geweest die ze in Harrenhal de keel had afgesneden en de mannen van ser Amory in de hofstee bij het meer. Ze wist niet of Wisch en Keswijck ook meetelden, of degenen die door de wezelsoep waren omgekomen… ineens voelde ze zich heel treurig.

‘Mijn vader heette ook Ned,’ zei ze.

‘Weet ik. Ik heb hem op het toernooi van de Hand gezien. Ik had graag de tribune op willen gaan om met hem te praten, maar ik wist niet wat ik tegen hem moest zeggen.’ Ned rilde onder zijn mantel, een doorweekt, lichtpaars stuk stof. ‘Was u bij dat toernooi aanwezig? Ik heb uw zuster wel gezien. Ze kreeg een roos van ser Loras Tyrel.’

‘Dat heeft ze verteld.’ Het leek allemaal zo lang geleden. ‘Haar vriendin Jeane Poel werd verliefd op jouw heer Beric.’

‘Hij was aan mijn tante beloofd.’ Ned leek niet op zijn gemaak.

‘Maar dat was daarvoor. Voordat hij…’

‘… stierf? dacht ze toen Neds stem zweeg en er een onaangename stilte viel. De hoeven van hun paarden maakten zuigende geluiden als ze uit de modder loskwamen.

‘Jonkvrouwe?’ zei Ned uiteindelijk. ‘U hebt een laaggeboren broer… Jon Sneeuw?’

‘Die dient bij de Nachtwacht op de Muur.’ Misschien moet ik naar de Muur gaan in plaats van naar Stroomvliet. Jon zou het niet kunnen schelen wie ik heb gedood en of ik mijn haar wel kam…

‘Jon lijkt op mij, al is hij dan een bastaard. Hij woelde altijd mijn haar om en noemde me “zusje”.’ Arya miste niemand zozeer als Jon. Ze werd al treurig als ze alleen maar zijn naam noemde. ‘Hoe komt het dat je van

Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату
×