ze loeiden en dansten. Al snel was het bijna heet in de stal. Thoros zat er met gekruiste benen voor en verslond de vlammen met zijn blikken, net als op Hogenhart. Arya sloeg hem nauwlettend gade. Eenmaal bewogen zijn lippen, en ze dacht dat ze hem ‘Stroomvliet’ hoorde mompelen. Liem ijsbeerde hoestend heen en weer, op de hielen gezeten door een langgerekte schaduw, terwijl Torn van Zevenen zijn laarzen uittrok en zijn voeten masseerde. ‘Ik moet gek zijn, dat ik naar Stroomvliet terugga,’ klaagde de zanger. ‘Die Tullings hebben ouwe Torn nog nooit geluk gebracht. Die Lysa was het die me de hoge weg op stuurde, waar de maanmannen me mijn goud, mijn paard en ook nog eens al mijn kleren afpakten. In de Vallei zijn nog steeds ridders die kunnen vertellen hoe ik bij de Bloedpoort kwam met alleen mijn harp om mijn schaamte te bedekken. Ze lieten me eerst ‘De Naamdagjongen’ en ‘De Koning zonder Moed’ zingen voordat ze de poort openden. Mijn enige troost is dat drie van hen erin zijn gebleven van het lachen. Sindsdien ben ik niet meer in het Adelaarsnest geweest, en ‘De Koning zonder Moed’ zing ik ook nooit meer, nog niet voor al het goud van de Rots van Casterling…’

‘Lannisters,’ zei Thoros. ‘Brullend rood met goud.’ Hij werkte zich overeind en liep naar heer Beric. Liem en Torn volgden hem zonder dralen. Arya kon niet verstaan wat ze zeiden maar de zanger bleef maar blikken op haar werpen, en een keer werd Liem zo kwaad dat hij met een vuist tegen de Muur sloeg. Dat was het moment waarop Beric haar dichterbij wenkte. Het was het laatste wat ze wilde, maar Harwin duwde haar naar voren met een hand op haar onderrug. Ze deed twee stappen en aarzelde, vervuld van vrees. ‘Heer.’ Ze wachtte af wat heer Beric zou zeggen.

‘Vertel het haar,’ beval de Bliksemheer aan Thoros.

De rode priester hurkte naast haar. ‘Jonkvrouwe,’ zei hij, ‘de Heer heeft mij een blik op Stroomvliet geschonken. Een eiland in een zee van vuur, leek het wel. De vlammen waren springende leeuwen met lange, karmijnrode klauwen. En zoals ze brulden! Een zee van Lannisters, jonkvrouwe. Stroomvliet zal weldra worden aangevallen.’

Arya had een gevoel alsof hij een stomp in haar buik had gegeven. ‘Nee!’

‘Lieve kind,’ zei Thoros, ‘de vlammen liegen niet. Soms lees ik ze verkeerd, blinde dwaas die ik ben. Maar ditmaal niet, denk ik. Binnenkort zullen de Lannisters Stroomvliet belegeren.’

‘Robb zal ze verslaan.’ Arya’s gezicht werd koppig. ‘Hij zal ze verslaan, zoals hij al eerder heeft gedaan.’

‘Het kan zijn dat je broer vertrokken is,’ zei Thoros. ‘Je moeder ook. Ik heb hen niet in de vlammen gezien. Die bruiloft waar de oude vrouw over sprak, een bruiloft op de Tweelingen… zij heeft zo haar eigen manier om dingen te weten, die vrouw. De weirbomen fluisteren haar tijdens haar slaap in het oor. Als zij zegt dat je moeder naar de Tweelingen is vertrokken…’

Arya keerde zich naar Torn en Liem toe. ‘Als jullie me niet hadden gevangen, dan was ik daar nu al. Ik zou thuis zijn geweest.’

Heer Beric negeerde haar uitbarsting. ‘Jonkvrouwe,’ zei hij met vermoeide hoffelijkheid, ‘kent u de broer van uw grootvader van gezicht? Ser Brynden Tulling, de Zwartvis genaamd? Kent hij u wellicht?’

Arya schudde haar hoofd en voelde zich ellendig. Ze had haar moeder wel over ser Brynden Zwartvis horen spreken, maar als ze hem ooit zelf had gezien, dan was dat geweest toen ze nog te klein was om het te onthouden.

‘De kans dat de Zwartvis goed geld zal neertellen voor een meisje dat hij niet kent is klein,’ zei Torn. ‘Die Tullings zijn norse, wantrouwige lieden, hij zal denken dat we hem valse waar willen verkopen.’

‘We overtuigen hem wel,’ zei Liem Limoenmantel hardnekkig.

‘Zij zal hem overtuigen, of anders Harwin. Stroomvliet is het dichtst bij. Ik vind dat we haar daarheen moeten brengen en het goud moeten opstrijken, dan zijn we verdomme van haar af.’

‘En als de leeuwen ons in het kasteel te pakken krijgen? Die zouden niets liever doen dan heer Beric in een kooi aan de hoogste punt van de Rots van Casterling hangen.’

‘Ik ben niet van plan mij te laten vangen,’ zei heer Beric. Een woord bleef onuitgesproken in de lucht hangen: levend. Ze hoorden het allemaal, zelfs Arya, ook al kwam het niet over zijn lippen. ‘Toch kunnen we hier niet blindelings te werk gaan. Ik wil weten waar de legers zich bevinden, zowel de wolven als de leeuwen. Sharna zal wel iets weten, en de maester van heer Vannis nog wel meer. Eikelhove is niet ver. Vrouwe Smalhout zal ons een tijdlang onderdak bieden terwijl we er verkenners op uitsturen om erachter te komen…’

Zijn woorden dreunden tegen haar oren als het geroffel van een trom, en ineens kon Arya er niet meer tegen. Ze wilde naar Stroomvliet, niet naar Eikelhove, ze wilde haar moeder en haar broer Robb, niet vrouwe Smalhout of een oom die ze helemaal niet kende. Met een ruk draaide ze zich om en stormde naar de deur, en toen Harwin haar arm probeerde te grijpen dook ze voor hem opzij, snel als een slang. Buiten de stal regende het nog steeds, en ver weg in het westen flitste de bliksem. Arya rende zo hard als ze kon. Ze wist niet waar ze heen ging, alleen dat ze op zichzelf wilde zijn, weg van al die stemmen, weg van hun holle woorden en gebroken beloften. Ik wilde alleen maar naar Stroomvliet. Het was haar eigen schuld, omdat ze Gendry en Warme Pastei had meegenomen toen ze Harrenhal verliet. Alleen zou ze beter af zijn geweest. Als ze alleen was geweest hadden de vogelvrijen haar nooit gevangen, en dan zou ze nu bij haar moeder en Robb zijn. Ze zijn nooit mijn wolvenpak geweest. Als ze dat wel waren, zouden ze me niet in de steek laten. Ze spetterde door een modderplas. Iemand riep haar naam, Harwin waarschijnlijk, of Gendry, maar de donder die een halve hartslag na de bliksem door de heuvels rolde, overstemde hen. De Bliksemheer, dacht ze boos. Misschien kon hij niet doodgaan, maar hij was zeker niet in zijn eerste leugen gestikt.

Ergens links van haar hinnikte een paard. Arya kon nog geen vijftig passen van de stal verwijderd zijn, maar ze was al tot op het bot doorweekt. Ze dook een hoek van een van de bouwvallige huizen om, in de hoop dat de bemoste muren beschutting tegen de regen zouden bieden en botste bijna tegen een van de wachtposten op. Een gemaliede hand sloot zich hard om haar arm.

‘Je doet me pijn!’ zei ze, kronkelend in zijn greep. ‘Laat me los, ik ging al terug, ik…’

‘Terug?’ De lach van Sandor Clegane was als ijzer dat over steen schraapt. ‘Dat kun je op je buik schrijven, wolvenmeid. Je bent van mij.’ Hij had maar een hand nodig om haar omver te trekken en haar trappelend naar zijn wachtende paard te slepen. De koude regen ranselde hen beiden en spoelde haar kreten weg, en het enige wat door Arya heen ging was de vraag die hij haar eens had gesteld: Weet jij wat honden met wolven doen?

Jaime

Hoewel zijn koorts hardnekkig aanhield, was de stomp aan het genezen, en volgens Qyborn liep zijn arm geen gevaar meer. Jaime kon nauwelijks wachten om weg te gaan en Harrenhal, de Bloedige Mommers en Brienne van Tarth allemaal achter zich te laten. In de Rode Burcht wachtte er een echte vrouw op hem.

‘Ik stuur Qyborn met u mee om onderweg naar Koningslanding voor u te zorgen,’ zei Rous Bolten de ochtend van hun vertrek.

‘Zijn liefste wens is, dat uw vader uit dankbaarheid de Citadel zal dwingen hem zijn keten terug te geven.’

‘We hebben allemaal onze liefste wensen. Als hij zorgt dat mijn hand weer aangroeit, zal mijn vader hem grootmaester maken.’

Staalpoot Waken was de aanvoerder van Jaimes escorte; een botte, bruuske bruut, in zijn hart een eenvoudig soldaat. Jaime had zijn hele leven al met zulke lieden gediend. Mannen als Walten doodden op bevel van hun heer, verkrachtten als hun bloed na een veldslag aan de kook was geraakt en plunderden waar ze konden, maar. zodra de oorlog voorbij was gingen ze naar huis, verruilden hun speer voor een hak, trouwden met de dochter van de buren en brachten een troep schreeuwende kinderen groot. Zulke mannen gehoorzaamden zonder vragen, maar de door en door kwaadaardige wreedheid van de Dappere Gezellen lag niet in hun aard.

De beide gezelschappen verlieten Harrenhal op dezelfde ochtend, onder een kille, grijze hemel die regen beloofde. Ser Aenys Frey was al drie dagen daarvoor naar het noordwesten afgemarcheerd, richting koningsweg. Bolten was van plan hem te volgen.

Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату
×