‘De Drietand is buiten zijn oevers getreden,’ vertelde hij Jaime.

‘Zelfs bij de Robijnvoorde zal hij lastig over te steken zijn. Wilt u uw vader mijn hartelijke groeten doen?’

‘Als u die van mij aan Robb Stark overbrengt.’

‘Ik zal het doen.’

Een stuk of wat Dappere Gezellen waren op de binnenplaats verzameld om hun vertrek gade te slaan. Jaime reed op een sukkeldrafje naar hen toe. ‘Zollo. Wat aardig van je om me uit te wuiven. Pyg. Timeon. Zullen jullie me missen? Heb je geen laatste grap voor me, Warrewei? Om mijn reis te verlichten? En Rorg, kom jij me gedag kussen?’

‘Rot op met je verminkte arm,’ zei Rorg.

‘Als je erop staat. Maar ik kom zeker terug. Een Lannister betaalt altijd zijn schulden.’ Jaime wendde abrupt zijn paard en voegde zich weer bij Staalpoot Walten en zijn tweehonderd man. Heer Bolten had hem uitgedost als een ridder en verkozen de ontbrekende hand te negeren die zo’n krijgshaftige tooi tot een aanfluiting maakte. Jaime vertrok met zwaard en dolk aan zijn riem, schild en helm aan zijn zadel, en een malienkolder onder een donkerbruine wapenrok. Hij was niet zo dwaas om de leeuw van Lannister op zijn wapenrusting te voeren, noch het effen witte blazoen waar hij als gezworen broeder van de Koningsgarde recht op had. Hij vond een oud schild in de wapenkamer, gehavend en versplinterd. De afgebladderde verf vertoonde nog grote stukken van de zwarte reuzenvleermuis van het huis Lothsteen op een veld van zilver en goud. De Lothsteens waren de heren van Harrenhal geweest voor de Whents, in hun tijd een machtig geslacht, maar ze waren al lang uitgestorven, dus het was onwaarschijnlijk dat iemand er bezwaar tegen zou hebben dat hij hun wapen voerde. Hij zou niemands neef zijn, niemands vijand, niemands gezworene… kortom, niemand.

Ze vertrokken door de kleinere Oostpoort van Harrenhal en namen na zes mijl afscheid van Rous Bolten en zijn krijgsmacht, waarna ze afsloegen naar het zuiden om een tijdje de weg langs het meer te volgen. Walten was van plan de koningsweg zo lang mogelijk te mijden. Hij gaf de voorkeur aan de boerenpaden en wildsporen nabij het Godsoog.

‘De koningsweg zou sneller gaan.’ Jaime wilde het liefst zo snel mogelijk naar Cersei terug. Als ze haast maakten, zou hij misschien zelfs op tijd komen voor Joffry’s bruiloft.

‘Ik wil geen moeilijkheden,’ zei Staalpoot. ‘De goden weten wie we op die koningsweg tegenkomen.’

‘Toch zeker niemand waar jij bang voor hoeft te zijn? Je hebt tweehonderd man.’

‘Jawel. Maar anderen hebben er misschien meer. Heer Rous zei dat ik u veilig naar uw vader moest brengen, en dus doe ik dat.’

Ik ben hier al eens langsgekomen, peinsde Jaime toen ze een paar mijl verderop een verlaten molen aan het meer passeerden. Er groeide nu onkruid waar eens de molenaarsdochter verlegen tegen hem had geglimlacht en geroepen: ‘Het toernooi is de andere kant op, ser.’ Alsof ik dat niet wist.

Koning Aerys had van Jaimes investituur een grootscheepse vertoning gemaakt. Hij had zijn geloften voor het paviljoen van de koning uitgesproken, in zijn witte wapenrusting op het groene gras geknield, voor het oog van het halve rijk. Toen ser Gerold Hoogtoren hem verhief en hem de witte mantel omsloeg, was er een gebrul opgegaan dat Jaime al die jaren later nog steeds voor de geest stond. Maar nog diezelfde nacht was koning Aerys’ humeur omgeslagen. Hij had verklaard dat hij hier in Harrenhal geen zeven man van de Koningsgarde nodig had. Jaime had bevel gekregen naar Koningslanding terug te keren om over de koningin en de kleine prins Viserys te waken, die thuis waren gebleven. Zelfs toen de Witte Stier had aangeboden die taak te vervullen, zodat Jaime aan het toernooi van heer Whent kon deelnemen, had Aerys geweigerd.

‘Hier zal hij geen roem oogsten,’ had de koning gezegd. ‘Hij behoort nu aan mij toe, niet aan Tywin. Hij dient waar dat mij goeddunkt. Ik ben de koning. Ik heers en hij zal gehoorzamen.’

Toen had Jaime het voor het eerst begrepen. Hij had zijn witte mantel niet aan zijn bekwaamheid met zwaard en lans te danken, noch aan de dappere daden die hij tegen de broederschap van het koningswoud had verricht. Aerys had hem gekozen om zijn vader een hak te zetten, om heer Tywin van zijn erfgenaam te beroven. Zelfs nu nog, al die jaren later, was dat een bittere pil. En die dag, toen hij met zijn nieuwe witte mantel om naar het zuiden was gereden om een leeg kasteel te bewaken, had hij het bijna niet kunnen verkroppen. Hij zou daar en toen zijn witte mantel hebben afgerukt als hij had gekund, maar het was te laat. Hij had de woorden uitgesproken in het bijzijn van het halve rijk, en een lid van de Koningsgarde diende voor het leven.

Qyborn kwam naast hem rijden. ‘Hebt u last van uw hand?’

‘Nee, van het gemis.’ De morgens waren het moeilijkst. In zijn dromen was Jaime een compleet man, en iedere dag bij het ochtendkrieken, als hij nog maar half wakker was, voelde hij zijn vingers bewegen. Het was een nachtmerrie, fluisterde iets in hem dan, iets wat er nog steeds niet aan wilde, alleen maar een nachtmerrie. Maar dan deed hij zijn ogen open.

‘Ik meen dat u vannacht bezoek hebt gehad,’ zei Qyborn. ‘Ik neem aan dat u plezier aan haar hebt beleefd?’

Jaime keek hem koeltjes aan. ‘Ze zei niet wie haar had gestuurd.’

De maester glimlachte bescheiden. ‘Uw koorts was grotendeels gezakt, en ik dacht dat u wel graag wat lichaamsbeweging zou hebben. Pia is heel bekwaam, vindt u ook niet. En zo… gewillig.’

Dat was ze inderdaad geweest. Ze was zo snel zijn deur in en uit de kleren gegaan dat Jaime zich nog in dromenland had gewaand. Pas toen de vrouw onder zijn dekens kroop en zijn goede hand op haar borst legde was hij echt wakker geworden. Het was nog een knap dingetje ook. ‘Ik was nog piepjong toen u naar het toernooi van heer Whent kwam en van de koning uw mantel kreeg,’

had ze hem bekend. ‘U was zo knap, helemaal in het wit, en iedereen zei dat u zo’n dappere ridder was. Soms, als ik het met de een of andere man doe, dan sluit ik mijn ogen en doe ik alsof u boven op me ligt, met uw gladde huid en uw gouden krullen. Maar ik had nooit gedacht dat ik u nog eens zou krijgen.’

Daarna was het niet makkelijk geweest om haar weer weg te sturen, maar Jaime had het toch gedaan. Ik heb al een vrouw, had hij zichzelf voorgehouden. ‘Stuurt u iedereen die u hebt adergelaten een meisje?’ vroeg hij aan Qyborn.

‘Het komt vaker voor dat heer Vargo ze naar mij stuurt. Hij wil graag dat ik ze onderzoek, voor… welnu, laat ik me ertoe beperken te zeggen dat hij ooit eens onverstandig de liefde heeft bedreven, en dat hij dat liever niet nog eens doet. Maar weest u niet bang, Pia is kerngezond. Net als uw maagd uit Tarth.’

Jaime keek hem scherp aan. ‘Brienne?’

‘Ja. Een sterke meid is dat. En een ongerepte maagd. Gisteravond nog wel, althans.’ Qyborn grinnikte.

‘Heeft hij haar gestuurd om onderzocht te worden?’

‘Zeker. Hij is… zullen we zeggen, kieskeurig?’

‘Houdt dat verband met het losgeld?’ vroeg Jaime. ‘Eist haar vader een bewijs dat ze nog maagd is?’

‘Hebt u het dan niet gehoord?’ Qyborn haalde zijn schouders op, ‘We hebben een vogel van heer Selwyn ontvangen. In antwoord op die van mij. De Evenster biedt driehonderd draken voor de veilige terugkeer van zijn dochter. Ik had heer Vargo al gezegd dat er geen saffieren op Tarth zijn, maar hij luistert niet. Hij is ervan overtuigd dat de Evenster hem wil bedriegen.’

‘Driehonderd draken is een billijke losprijs voor een ridder. Laat die geit toch nemen wat hij krijgen kan.’

‘Die geit is heer van Harrenhal, en de heer van Harrenhal marchandeert niet.’

Het nieuws ergerde hem, al had hij het vermoedelijk kunnen zien aankomen. Dat leugentje heeft je een poosje beschermd, deerne. Wees daar maar blij mee. ‘Als haar maagdenvlies net zo hard is als de rest breekt die geit zijn pik nog als hij bij haar naar binnen wil,’ grapte hij. Brienne was taai genoeg om een paar verkrachtingen te overleven, schatte Jaime, al was het mogelijk dat Vargo haar handen en voeten zou afhakken als ze zich te hevig verzette. En al zou hij dat doen, wat kan mij dat dan schelen? Als ze mij het zwaard van mijn neef had laten pakken en niet zo stom had gedaan, had ik nu misschien mijn hand nog. Hij had haar zelf met zijn eerste houw bijna een been afgehakt, maar daarna had ze hem meer gegeven dan hij verwacht had. Hoat weet misschien niet hoe buitensporig sterk ze is. Hij kan maar beter uitkijken, anders breekt ze hem zijn magere nek nog. Zou dat niet aardig zijn?

Qyborns gezelschap begon hem te vervelen. Jaime draafde naar het hoofd van de colonne. Een bolrond bloedzuigertje van een noorderling, genaamd Nees, reed voor Staalpoot uit met de vredesbanier, een vlag in alle kleuren van de regenboog met zeven lange wimpels, aan een staf met een zevenpuntige ster. ‘Zouden jullie

Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату
×