noorderlingen eigenlijk geen andere vredesbanier moeten hebben?’ vroeg hij aan Walten. ‘Wat zijn de Zeven nou helemaal, in jullie ogen?’

‘Zuidelijke goden,’ zei de man, ‘maar we hebben ook een zuidelijke vrede nodig om u veilig bij uw vader af te leveren.’

Mijn vader. Jaime vroeg zich af of heer Tywin de eis om losgeld van de geit had ontvangen, met of zonder zijn half vergane hand. Wat is een zwaardvechter waard zonder zijn zwaardhand? De helft van het goud van de Rots van Casterling? Driehonderd draken? Of niets? Zijn vader had zich nooit al te zeer door zijn gevoelens laten meeslepen. Tywin Lannisters eigen vader, heer Tytos, had eens een opstandige baanderman, heer Teerbeek, laten opsluiten. De geduchte vrouwe Teerbeek had daarop drie Lannisters laten grijpen, inclusief de jeugdige Steffert, wiens zuster met neef Tywin verloofd was. ‘Laat mijn beminde heer gaan, of alle kwaad dat hem overkomt zal op deze drie verhaald worden,’ had ze de Rots van Casterling geschreven. De jeugdige Tywin had voorgesteld dat zijn vader aan haar wens zou voldoen door heer Teerbeek in drie stukken terug te sturen. Heer Tytos was echter een wat vriendelijker leeuw geweest, dus had vrouwe Teerbeek het leven van haar ezelachtige heer-gemaal nog een paar jaar gerekt, en Steffert was getrouwd, had zich vermenigvuldigd en was doorgesukkeld tot Ossenwade. Maar Tywin Lannister bleef wie hij was, eeuwig als de Rots van Casterling zelf. En nu heb je behalve een ondermaatse ook nog een verminkte zoon. ‘Wat zul je daarover de smoor in hebben… De weg leidde door een afgebrand dorp. Het moest zeker al een jaar geleden zijn dat de brand erin was gestoken. De krotten waren zwartgeblakerd en dakloos, maar in de omliggende velden stond het onkruid overal heuphoog. Staalpoot liet halthouden om de paarden te drenken. Deze plek ken ik ook, dacht Jaime, terwijl hij wachtte bij de put. Er was een kleine herberg geweest waarvan nu alleen nog wat fundamenten en een schoorsteen overeind stonden, en hij was naar binnen gegaan voor een kroes bier. Een donkerogig dienstertje had hem kaas en appels gebracht, maar de herbergier had zijn geld geweigerd. ‘Het is een eer om een ridder van de Koningsgarde onder mijn dak te hebben, ser,’ had de man gezegd. ‘Dat kan ik later nog aan mijn kleinkinderen vertellen.’ Jaime keek naar de schoorsteen die tussen het onkruid omhoogstak, en hij vroeg zich af of hij die kleinkinderen ooit had gekregen. Zou hij hun verteld hebben dat de Koningsmoordenaar eens zijn bier gedronken en zijn kaas en appels gegeten had, of schaamde hij zich om te bekennen dat hij iemand als ik aan tafel had gehad? Niet dat hij er ooit achter zou komen; degenen die de man hadden verbrand, hadden vermoedelijk ook de kleinkinderen gedood. Hij voelde hoe zijn fantoomvuist zich balde. Toen Staalpoot zei dat ze misschien vuur moesten maken en wat moesten eten, schudde Jaime zijn hoofd. ‘Het bevalt me hier niet. We rijden door.’

Toen de avond viel, hadden ze het meer achter zich gelaten om een omgewoeld karrenspoor door een bos van eiken en olmen te volgen. Jaimes stomp bonsde dof toen Staalpoot besloot, hun kamp op te slaan. Qyborn had gelukkig een zak droomwijn bij zich. Terwijl Walten de wachtposten uitzette, strekte Jaime zich bij het vuur uit en legde een opgerolde berenvacht tegen een boomstronk om als hoofdkussen te dienen. De deerne zou hem gezegd hebben dat hij moest eten voor hij ging slapen om op krachten te blijven, maar zijn vermoeidheid was groter dan zijn honger. Hij sloot zijn ogen en hoopte dat hij van Cersei zou dromen. Die koortsdromen waren allemaal zo levendig… Hij was naakt en alleen, door vijanden omringd, terwijl hij overal in het rond door stenen wanden omsloten werd. De Rots, wist hij. Hij voelde het onmetelijke gewicht ervan boven zijn hoofd, Hij was thuis. Hij was thuis, en heel.

Hij stak zijn rechterhand op en kromde zijn vingers om de kracht ervan te voelen. Het gevoel was even aangenaam als seks. Als een zwaardgevecht. Vier vingers en een duim. Hij had gedroomd dat hij verminkt was, maar dat was niet waar. Het duizelde hem van opluchting. Mijn hand, mijn beste hand. Niets kon hem deren zolang hij compleet was. Om hem heen stond een tiental gestalten in mantels met een kap die hun gezicht verborg. Ze hadden speren in hun hand. ‘Wie zijn jullie?’ wilde hij weten. ‘Wat doen jullie in de Rots van Casterling?’

Ze gaven geen antwoord maar prikten hem slechts met hun speerpunten. Hij had geen andere keus dan af te dalen. Door een bochtige gang liep hij, over smalle treden die uit de levende rots gehouwen waren, steeds verder naar beneden. Ik moet naar boven, zei hij bij zichzelf. Omhoog, niet omlaag. Waarom ga ik naar beneden? Onder de grond wachtte zijn noodlot, wist hij met de zekerheid van de droom. Daar loerde iets duisters en verschrikkelijks, iets wat hem wilde hebben. Jaime probeerde te blijven staan, maar hun speren dreven hem voort. Als ik mijn zwaard maar had, zou niets mij kunnen deren.

De traptreden eindigden abrupt in een galmende duisternis. Jaime bespeurde dat zich een enorme ruimte voor hem bevond. Hij bleef met een ruk staan, wankelend op de rand van het niets. Een speerpunt die hem in zijn onderrug stiet duwde hem de afgrond in. Hij schreeuwde, maar de val was kort. Hij landde op handen en knieen, op zacht zand en ondiep water. Diep onder de Rots van Casterling bevonden zich grotten waar water in stond, maar deze was hem vreemd. ‘Waar zijn we?’

‘Bij jou.’ De stem weerkaatste; het waren honderd stemmen, duizend, de stemmen van alle Lannisters sinds Lan de Lepe, die in de dageraad der tijden had geleefd. Maar het was vooral zijn vaders stem, en naast heer Tywin stond Jaimes zuster, bleek en schoon, met een brandende toorts in de hand. Joffry was er ook, de zoon die ze samen hadden voortgebracht, en achter hen nog een tiental donkere gedaanten met gouden haar.

‘Zuster, waarom heeft vader ons hier gebracht?’

‘Ons? We zijn bij jou, broer. Dit is jouw duisternis.’ Haar toorts was het enige licht in de spelonk. Haar toorts was het enige licht ter wereld. Ze draaide zich om en wilde weggaan.

‘Blijf bij me,’ smeekte Jaime. ‘Laat me hier niet alleen.’ Maar ze gingen toch. ‘Laat me niet in het donker achter!’ Hier beneden huisde iets vreselijks. ‘Geef me dan tenminste een zwaard.’

‘Ik had je een zwaard gegeven,’ zei heer Tywin.

Het lag aan zijn voeten. Jaime tastte onder water rond tot zijn hand zich om het gevest sloot. Niets kan me deren zolang ik een zwaard heb. Toen hij het zwaard ophief, blonk er aan de punt een bleke vinger van vuur die langs de snede omhoog kroop en een bandbreedte van het gevest stopte. Het vuur nam de kleur van het staal zelf aan, zodat het brandde met een zilverblauw licht. De duisternis week. Ineengedoken beschreef Jaime een cirkel en luisterde, klaar voor hetgeen er uit het duister te voorschijn mocht komen. Het water stroomde zijn laarzen binnen, enkeldiep en bitter koud. Pas op voor het water, hield hij zichzelf voor. Misschien leven daar wezens in, en zijn er verborgen diepten…

Achter hem klonk een enorme plons. Jaime draaide zich met een ruk naar het geluid toe, maar het flauwe licht onthulde slechts Brienne van Tarth, wier handen met zware ketens geboeid waren.

‘Ik heb gezworen je te beschermen,’ zei de deerne koppig. ‘Ik heb een eed afgelegd.’ Naakt als ze was hief ze haar handen naar Jaime op. ‘Ser. Ik smeek u. Als u zo goed wilt zijn.’

De stalen schakels gingen doormidden als zijde. ‘Een zwaard,’ smeekte Brienne, en daar was het, met schede, riem en al. Ze gespte het om haar dikke middel. Het licht was zo vaag dat Jaime haar ternauwernood kon zien, al stonden ze slechts een paar voet van elkaar af. Bij dit licht zou ze bijna een schoonheid kunnen zijn, dacht hij. Bij dit licht zou ze bijna een ridder kunnen zijn. Briennes zwaard vatte eveneens vlam, met een zilverblauwe gloed. De duisternis week nog wat verder.

‘De vlammen zullen even lang branden als jij leeft,’ hoorde hij Cersei roepen. ‘Als zij sterven, moet ook jij sterven.’

‘Zuster!’ riep hij. ‘Blijf bij me. Blijf? Er kwam geen ander antwoord dan het zachte geluid van verdwijnende voetstappen. Brienne bewoog haar slagzwaard heen en weer en keek toe hoe de zilverkleurige vlammen flakkerden en glansden. Beneden, bij haar voeten, blonk een weerspiegeling van de brandende kling op het oppervlak van het vlakke, zwarte water. Ze was precies zo lang en sterk als in zijn herinnering, maar haar vormen kwamen Jaime nu iets vrouwelijker voor.

‘Houden ze er hier beneden een beer op na?’ Brienne bewoog zich langzaam en behoedzaam, het zwaard in de hand, een stap, dan omdraaien en luisteren. Elke stap veroorzaakte een plonsje.

‘Een holenleeuw? Schrikwolven? Een beer? Zeg op, Jaime. Wat huist hier? Wat huist er in het duister?’

‘Het noodlot.’ Geen beer, wist hij. Geen leeuw. ‘Alleen het noodlot.’

In het koele, zilverblauwe licht van de zwaarden zag de deerne er bleek en fel uit. ‘Deze plek bevalt mij niet.’

‘Ik ben hier zelf ook niet graag.’ Hun zwaarden schiepen een eilandje van licht, maar overal om hen heen

Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату
×