En tegen zonsopgang waren ze alweer halverwege Harrenhal. Jaime dreef zijn paard veel harder aan dan de dag daarvoor en Staalpoot en de noorderlingen waren gedwongen zijn tempo te volgen. Toch was het al midden op de dag toen ze het kasteel aan het meer bereikten. Tegen de betrekkende lucht, waaruit het dreigde te gaan regenen, tekenden de reusachtige muren en de vijf enorme torens zich zwart en onheilspellend af.
Pas toen Qyborn en Staalpoot eveneens hun stem verhieven verscheen er op de borstwering boven hen eindelijk een hoofd. Het gaapte hen aan en verdween weer. Kort daarop hoorden ze dat het valhek werd opgetrokken. De poortvleugels zwaaiden open en Jaime Lannister dreef zijn paard tussen de muren door, zonder veel aandacht te besteden aan de moordgaten waar hij onderdoor reed. Hij was bang geweest dat de geit hem niet binnen zou laten, maar de Dappere Gezellen schenen hen nog steeds als bondgenoten te beschouwen.
Het buitenhof was verlaten, alleen de langwerpige stallen met hun leien daken vertoonden enig teken van leven, en Jaimes belangstelling ging op dat moment niet zozeer naar paarden uit. Hij hield de teugels in en keek om zich heen. Van ergens achter de Spooktoren kon hij geluiden horen, en mannen die in vijf, zes talen schreeuwden. Staalpoot en Qyborn kwamen aan weerskanten van hem staan. ‘Ga halen waarvoor u gekomen bent, dan verdwijnen we weer,’ zei Walten. ‘Ik wil geen problemen met de Mommers.’
‘Zeg tegen je mannen dat ze een hand op hun zwaardgevest houden, dan zullen de Mommers geen problemen met jullie willen. Twee tegen een, weet je nog?’ Jaime keek abrupt om toen hij in de verte gebrul hoorde, vaag maar woest. Het weerkaatste tegen de muren van Harrenhal, en het gelach zwol als de zee. Ineens wist hij wat er aan de hand was.
Ze hadden haar in de berenkuil gegooid.
Koning Harren had zelfs zijn berenbijterijen in grootse stijl willen uitvoeren. De kuil was tien passen wijd en vijf passen diep, met steen ommuurd, met zand bevloerd, en met zes rijen marmeren banken omringd. De Dappere Gezellen bezetten maar een kwart van de plaatsen, zag Jaime terwijl hij onhandig van zijn paard sprong. De huurlingen waren zo op het spektakel beneden gefixeerd dat hun komst alleen aan de overkant van de kuil werd opgemerkt. Brienne droeg dezelfde slechtzittende japon als bij het diner met Rous Bolten. Geen schild, geen borstkuras, geen malien en zelfs geen verhard leer, alleen roze satijn en Myrische kant. Misschien vond de geit haar amusanter als ze als vrouw gekleed was. De halve jurk was aan flarden en uit haar linkerarm, die door de beer was opengehaald, druppelde bloed.
‘Dit gaat ons niet aan,’ zei Staalpoot waarschuwend tegen Jaime. ‘Heer Bolten heeft gezegd dat die deerne van hen was, om mee te doen wat ze wilden.’
‘Haar naam is Brienne.’ Jaime daalde langs een stuk of wat verbaasde huurlingen de trap af. Vargo Hoat had de loge van de heer op de onderste rij in beslag genomen. ‘Heer Vargo,’ riep hij boven het geschreeuw uit.
De Qohorik liet bijna zijn wijn vallen. ‘
De linkerkant van zijn gezicht was onhandig verbonden, en boven zijn oor zaten er bloedvlekken op het linnen.
‘Haal haar eruit.’
‘Bemoei je met je eigen faken, Koningfmoordenaar, tenfij je nog een ftomp wilt.’ Hij gebaarde met een wijnbeker. ‘Jouw fee-eland heeft me mijn oor afgebeten. Geen wonder dat haar vader fo’n mifbakfel niet wil lofkopen.’
Er klonk gebrul, en Jaime draaide zich weer om. De beer was acht voet lang.
In plaats daarvan stak ze ineffectief haar zwaard naar voren. De beer week terug en kwam toen grommend weer opzetten. Brienne glipte naar links en stak opnieuw naar de snuit van de beer. Ditmaal hief hij een poot op en mepte het zwaard opzij.
Het beest draaide zich log om, te ver en met te veel vaart. Snel als een kat veranderde Brienne van richting. Zo
De geit gierde van de lach en sproeide wijn en speeksel over hem heen. ‘Dat fpreekt vanfelf.’
‘Wil je haar hebben? Ga haar dan zelf halen.’
Dat deed hij.
Hij legde zijn goede hand op de marmeren balustrade en sprong eroverheen. Toen hij op het zand landde, rolde hij om. De beer hoorde de plof, snuffelde, en bezag deze nieuwe indringer wantrouwig. Jaime krabbelde op een knie overeind.
‘Jaime.’ Hij ontrolde zich en smeet de beer het zand in zjin snuit. Het beest vermaalde de lucht en loeide als vuur.
‘Wat doe je hier?’
‘Iets stoms. Ga achter me staan.’ Hij liep in een boog naar haar toe en stapte tussen Brienne en de beer in.
‘Ga jij maar achter mij staan. Ik heb het zwaard.’
‘Een bot zwaard zonder punt.
Brienne probeerde om hem heen te glippen, maar hij trapte haar benen onder haar vandaan. Ze viel in het zand, haar hand om het nutteloze zwaard geklemd. Jaime ging boven op haar zitten, en de beer viel aan.
Er klonk een laag gezoem, en onder het linkeroog van het beest ontsproot plotseling een geveerde schacht. Bloed en kwijl liepen uit zijn wijd open bek en een tweede bout trof hem in zijn poot. De beer brulde en verhief zich op zijn achterpoten. Nu zag hij Jaime en Brienne weer en schommelde op hen af. Er gingen nog meer kruisbogen af, en de projectielen drongen in zijn vacht en zijn vlees. Van die korte afstand konden de schutters nauwelijks missen. De pijlen ramden hem als mokerslagen, maar de beer deed toch nog een stap.