het bebloede zand uit en stierf. Brienne ging op haar knieen zitten. Ze omklemde het zwaard en haalde hortend en stotend adem. De schutters van Staalpoot wonden hun kruisbogen op en herlaadden ze, terwijl de Bloedige Mommers hun verwensingen en dreigementen toeschreeuwden. Rorg en Drieteen hadden hun zwaard getrokken, zag Jaime, en Zollo ontrolde zijn zweep.
‘Jullie hebben mijn beer doodgefchoten!’ krijste Vargo Hoat.
‘En jij krijgt dezelfde behandeling als je moeilijkheden maakt,’ kaatste Staalpoot terug. ‘We nemen die deerne mee.’
‘Ze heet Brienne,’ zei Jaime. ‘Brienne, de maagd van Tarth. Je bent toch nog maagd, hoop ik?’
Haar brede, lelijke gezicht kreeg een kleur. ‘Ja.’
‘Mooi zo,’ zei Jaime. ‘Ik red alleen maagden.’ Tegen Hoat zei hij: ‘Je zult je losgeld krijgen. Voor ons allebei. Een Lannister betaalt zijn schulden. En nu een paar touwen om ons hieruit te halen.’
‘Val dood,’ gromde Rorg. ‘Maak ze af, Hoat. Of je zult er nog spijt van krijgen!’
De Qohorik aarzelde. De helft van zijn mannen was dronken, terwijl de noorderlingen volkomen nuchter waren en bovendien met twee keer zoveel. Sommige kruisboogschutters hadden inmiddels hun bogen herladen. ‘Haal ze eruit,’ zei Hoat, en tegen Jaime:
‘Ik heb verkofen om genadig te fijn. Fegt u dat tegen uw edele vader.’
‘Dat zal ik doen, heer.’
Niemand kan met blote handen tegen een beer op!’
‘Een blote hand en een blote stomp,’ verbeterde Jaime hem.
‘Maar ik hoopte dat jij dat beest zou doden voor het beest mij doodde. Anders had heer Bolten je gepeld als een sinaasappel, of niet soms?’
Staalpoot maakte hem onomwonden voor een idioot van een Lannister uit, spoorde zijn paard aan en galoppeerde naar het hoofd van de stoet.
‘Ser Jaime?’ Zelfs in vlekkerig roze satijn en gescheurde kant leek Brienne meer op een man met een jurk dan op een echte vrouw.
‘Ik ben u dankbaar, maar… U was al een heel eind weg. Waarom bent u teruggekomen?’
Er kwamen zeker tien geestigheden bij hem op, de een nog wreder dan de ander, maar Jaime haalde slechts zijn schouders op. ‘Ik had van je gedroomd,’ zei hij.
Catelyn
Robb nam drie keer afscheid van zijn jonge koningin. Een keer in het godenwoud voor de hartboom, voor het oog van goden en mensen. De tweede keer onder het valhek, vanwaar Jeane hem met een langdurige omhelzing en een nog langduriger kus op weg zond. En ten slotte een uur voorbij de Steenstort, toen het meisje kwam aangalopperen, haar paard onder het zweet, om haar jonge koning te smeken of hij haar mee wilde nemen. Robb was erdoor geroerd, zag Catelyn, maar ook uit het veld geslagen. Het was een vochtige, grijze dag, het motregende, en het laatste wat hij wilde, was de mars onderbreken om ten overstaan van zijn halve leger in de nattigheid een behuilde jonge echtgenote te troosten.
‘Ik zie dat koningin Jeane een liefhebbend hart heeft,’ zei Lamme Lothar Frey tegen Catelyn. ‘Daarin verschilt ze niet van mijn eigen zuster. Ik zou zelfs durven wedden dat Roslin op dit moment de Tweeling ronddanst en zingt: “Vrouwe
‘Zo’n beetje als bij de Stenen Molen, vlak voordat de krijgshoorns gestoken werden,’ zei Edmar, maar half voor de grap. Lothar lachte goedmoedig. ‘Laten we bidden dat uw bruiloft net zo’n goede afloop kent.’
Zij was het die erop had gestaan dat Jeane in Stroomvliet achterbleef, terwijl Robb haar liever bij zich had gehouden. Heer Walder zou de afwezigheid van de koningin bij de bruiloft mogelijk als een hernieuwde krenking ervaren, maar haar aanwezigheid zou ook een belediging zijn geweest, zout in de wonden van de oude heer. ‘Walder Frey heeft een scherpe tong en een geheugen als een ijzeren pot,’ had ze haar zoon gewaarschuwd. ‘Ik twijfel er niet aan dat je sterk genoeg bent om ’s mans verwijten te doorstaan als prijs voor zijn trouw, maar je lijkt te veel op je vader om rustig te blijven zitten terwijl hij Jeane beledigt waar ze bij is.’
Daar zag Robb de zin wel van in.
Van de zes Westerlings die met haar zoon van de Steilte waren gekomen had hij er nog maar een bij zich: ser Reynald, Jeanes broer, de trouwe vaandeldrager. Nog dezelfde dag dat hij de brief had ontvangen waarin heer Tywin met het uitwisselen van gevangenen instemde, had Robb Jeanes oom Rolf Kruider erop uit gestuurd om de jonge Martyn Lannister naar de Guldentand te brengen. Dat was een handige manoeuvre. Haar zoon werd verlost van zijn bezorgdheid om Martyns welzijn, Galbart Hanscoe was opgelucht te horen dat zijn broer Robett in Schemerdel op een boot was gezet, ser Rolf had een belangrijke en eervolle taak gekregen… en Grijze Wind was weer bij de koning.
Catelyn was echter ook op dat punt niet zonder vrees. Haar vader had Walder Frey na de Drietand nooit meer vertrouwd, en daar was ze zich voortdurend van bewust. Koningin Jeane zou het veiligst zijn achter de hoge, sterke muren van Stroomvliet, met de Zwartvis om haar te beschermen. Robb had zelfs een nieuwe titel voor hem gecreeerd: Landvoogd van de Zuidelijke Marken. Als iemand de Drietand in handen zou kunnen houden, dan was het ser Brynden.
Toch zou Catelyn het doorgroefde gezicht van haar oom missen, en Robb zijn raad. Ser Brynden had bij alle overwinningen van haar zoon een rol gespeeld. Galbart Hanscoe had in zijn plaats het bevel over de verkenners en voorrijders op zich genomen. Een goeie kerel, trouw en standvastig, maar niet zo briljant als de Zwartvis.
Achter Hanscoes scherm van verkenners strekte Robbs marslinie zich over ettelijke mijlen uit. De Grootjon voerde de voorhoede aan. Catelyn reisde in de hoofdstoet, omringd door zwoegende strij drossen met in staal gehulde mannen op hun rug. Dan kwam de tros, een optocht van karren, beladen met proviand, paardenvoer, benodigdheden voor het kamp, bruiloftsgeschenken en gewonden die te zwak waren om te lopen. De tros stond onder toezicht van Wendel Manderling en zijn ridders uit Withaven. Aan de staart daarvan liepen kudden schapen, geiten en schriele koeien, gevolgd door een troepje marketentsters met blaren op hun voeten. Nog verder naar achteren kwam Robin Grind met de achterhoede. Ze hadden binnen een afstand van vele honderden mijlen niet een vijand in de rug, maar Robb wilde geen enkel risico nemen. Ze waren met drieenhalfduizend man, drieenhalfduizend wier bloed gevloeid was in het Fluisterwoud en wier zwaarden rood waren gekleurd in de Slag van de Kampen, bij Ossenwade, Essenmark en de Steilte, en op vele plaatsen in de goudrijke heuvels van het westland van de Lannisters. Afgezien van Edmars bescheiden vriendenschaar waren de heren van de Drietand thuisgebleven om over het rivierengebied te waken terwijl de koning het noorden heroverde. Voor hen uit