wachtten Edmars bruid en Robbs volgende veldslag…
‘We zijn sterker dan het lijkt, vrouwe,’ zei Maege Mormont terwijl ze voortreden. Catelyn mocht vrouwe Maege en haar oudste dochter Decy inmiddels graag; inzake de affaire Jaime Lannister toonden ze meer begrip dan de meeste anderen, had ze gemerkt. De dochter was lang en slank, de moeder kort en gedrongen, maar ze gingen allebei in leer en malien gehuld, met de zwarte beer van het huis Mormont op hun schild en wapenrok. Uit Catelyns oogpunt was dat een vreemde dracht voor een dame, maar toch leken Decy en vrouwe Maege zich als krijgslieden en vrouwen meer op hun gemak te voelen dan het meisje van Tarth ooit had gedaan.
‘Ik heb in alle veldslagen naast de Jonge Wolf gevochten,’ zei Decy opgewekt. ‘Hij heeft er nog niet een verloren.’
Haar broer Edmar had andere zorgen. ‘Het zal toch niet zo zijn dat
‘Met zoveel verschillende moeders moeten een paar van de meisjes wel mooi zijn,’ zei ser Marq Pijper, ‘maar waarom zou die ouwe zak je een knappe geven?’
‘Daar heeft hij geen enkele reden voor,’ zei Edmar somber. Het werd Catelyn te veel. ‘Cersei Lannister is mooi,’ zei ze op scherpe toon. ‘Je kunt beter bidden dat Roslin sterk en gezond is, met een goed stel hersens en een trouw hart.’ En met die woorden liep ze weg.
Dat viel slecht bij Edmar. De volgende dag meed hij haar gedurende de hele mars en zocht hij het gezelschap van Marq Pijper, Leymond Goedenbeek, Patrek Mallister en de jongens Vannis.
Terwijl ze over het slagveld reden ving Catelyn hier en daar een glimp op van de slachting van destijds: een omgekeerde helm die vol stond met regenwater, een versplinterde lans, het skelet van een paard. Sommige van de gesneuvelden waren onder opgestapelde stenen begraven, maar er waren toch aaseters bij geweest. Tussen de hopen steen zag ze fel gekleurde stoffen en stukken glanzend metaal. Een keer zag ze een gezicht dat naar haar staarde. Onder het in ontbinding verkerende, bruine vlees begon de vorm van de schedel zich al af te tekenen.
Dat deed de vraag bij haar bovenkomen waar Ned nu rustte. De zwijgende zusters waren met zijn gebeente naar het noorden gegaan, begeleid door Hallis Mollen en een kleine erewacht. Had Ned Winterfel ooit bereikt, om daar in de donkere crypte onder het kasteel naast zijn broer Brandon bijgezet te worden? Of was de deur dichtgegaan bij de Motte van Cailin voordat Hal en de zusters die hadden kunnen passeren?
Drieenhalf duizend ruiters kronkelden door het hart van het Fluisterwoud over de dalbodem, maar Catelyn Stark had zich zelden zo eenzaam gevoeld. Met iedere mijl die ze aflegde raakte ze verder van Stroom vliet verwijderd, en ze betrapte zich op de vraag of ze het kasteel ooit zou terugzien. Of was het voorgoed verloren voor haar, zoals zoveel andere dingen?
Vijf dagen later kwamen hun verkenners terug om te melden dat het wassende water de houten brug bij Schoonmarkt had weggespoeld. Galbart Hanscoe en twee van zijn stoutmoedigste mannen hadden geprobeerd bij Ramsvoorde hun rijdieren over de woelige Blauwe Vork te laten zwemmen. Twee van de paarden waren meegesleurd en verdronken, evenals een van de berijders; Hanscoe zelf was erin geslaagd zich aan een rotsblok vast te klampen tot ze hem op de kant konden trekken. ‘De rivier heeft sinds het voorjaar niet meer zo hoog gestaan,’ zei Edmar. ‘En als het zo blijft regenen stijgt het water nog verder.’
‘Verder stroomopwaarts is een brug bij Oudestenen,’ herinnerde Catelyn zich. Ze had dikwijls met haar vader deze gebieden doorkruist. ‘Die is ouder en smaller, maar als hij er nog is…’
‘Hij is weg, vrouwe,’ zei Galbart Hanscoe. ‘Nog eerder weggeslagen dan die bij Schoonmarkt.’
Robb keek naar Catelyn. ‘Is er nog een brug?’
‘Nee. En de Voorden zijn vermoedelijk ondoorwaadbaar.’ Ze spande haar geheugen in. ‘Als we de Blauwe Vork niet over kunnen moeten we eromheen rijden, via Zevenstromen en het Kollenmoer.’
‘Moerassen en slechte wegen, of helemaal geen wegen,’ zei Edmar waarschuwend. ‘Dan schieten we maar langzaam op. Maar we komen er wel, neem ik aan.’
‘Heer Walder zal heus wel wachten,’ zei Robb. ‘Lothar heeft hem uit Stroomvliet een vogel gestuurd, hij weet dat we eraan komen.’
‘Ja, maar de man heeft lange tenen en is achterdochtig van aard,’ zei Catelyn. ‘Het kan zijn dat hij de vertraging als een opzettelijke belediging opvat.’
‘Goed, dan vraag ik hem ook excuus voor onze verlate komst. Een fraaie koning, die om de andere ademtocht pardon roept.’
Robb trok een gezicht. ‘Ik hoop dat Bolten erin geslaagd is de Drietand over te steken voordat de regen