Beslist. Ik ben oud genoeg om die dingen uit elkaar te houden. Het is geen grap.’ Hij klemde zijn lippen op elkaar. ‘Weet je,’ zei hij verbeten, ‘we gaan gewoon verder. Ik neem de winkeltjes die jij al hebt bekeken en jij neemt de mijne. Begrepen? Het kan niet anders, we hebben vast iets over het hoofd gezien.’

‘Oke, boss,’ zei Vledder verveeld.

De Cock keek naar hem op.

‘Nog een keer Oke, boss,’ zei hij plotseling scherp, dreigend, ‘en ik trek mijn pistool.’

Vledder schrok van de veranderde toon. ‘O… eh, Oke… eh…’ De Cock grijnsde om de reactie.

‘Kom, m’n jong,’ zei hij ineens veel vriendelijker, ‘laten we het nog een keer proberen. Als het weer niets is, gaan we naar huis.’

Ze scharrelden opnieuw langs de antiekzaakjes aan de stille zijde van de Spiegelgracht, aandachtig, turend naar iets wat belangrijk moest zijn, zo belangrijk, dat iemand had gemeend de recherche te moeten inlichten. Wie? En waarom zo geheimzinnig? De Cock dacht erover na. Als hij wist wat de onbekende tipgever beoogde, dan wist hij ook waarnaar hij moest zoeken, wat er te vinden was. Terwijl zijn blik door de etalages dwaalde, werkten zijn hersenen op volle toeren, zocht zijn willig brein naar een antwoord. Maar het was een wilde actie, ongebonden, ongecontroleerd, als een computer zonder programmering. Midden in zijn overpeinzingen schrok hij op. Ineens. Vledder stond naast hem en tikte op zijn schouder.

‘Kom mee,’ zei hij ernstig, ‘ik geloof dat ik wat heb.’ ‘Waar?’

‘Wat verderop.’

De Cock volgde zijn leerling gedwee. Voor een oud grachtenhuisje met een blauwe stoep bleef Vledder staan en wees schuin omhoog. Er was eigenlijk geen sprake van een echte etalage. Er was alleen een wat schaars verlicht vertrek, waarin allerlei oude zaken stonden uitgestald. De Cock had dezelfde uitstalling bij zijn eerste tocht langs de winkeltjes al bekeken en niets bijzonders ontdekt. Hij keek langs de wijzende arm van Vledder. ‘Wat bedoel je?’

‘Dat schilderij.’

‘Waar?’

‘Aan de muur, boven die antieke pistolen.’

De blik van De Cock gleed omhoog. Ineens zag hij wat de jonge Vledder bedoelde. Het, was een groot, enigszins duister schilderij, gevat in een brede, zwaar vergulde lijst, fraai versierd met kunstige arabesken. Het doek was heel fijn geschilderd in een figuratieve, heel eenvoudige stijl, waarbij de contouren langzaam vervaagden in een achtergrond van somber blauw en innig purper. Het schilderij boeide ongemeen en De Cock begreep niet waarom het hem de eerste keer niet was opgevallen. Het was een naakt, zittend op een korte, ouderwetse rustbank van rood pluche, waarvan de golvende rugleuning was afgezet met een gestileerde, zwarte, houten rand. Het figuur van de jonge vrouw was met een oneindige tederheid geschilderd. De nuances in het zwakke roze van de huid en de zachte glans van het lange, golvende haar getuigden van een innige bewogenheid en liefdevolle aandacht voor het object. Hoewel het naakt gedetailleerd was afgebeeld, was er toch geen sprake van enige prikkeling of extase.

Integendeel, het beeld weerspiegelde een intense rust, een serene, haast ingetogen kuisheid.

Mateloos geboeid onderging De Cock de impressies van de kleur. Zijn blik volgde iedere lijn van het schilderij: de lange, slanke hand, rustend op de knie; de zoete welving van de borsten; de zachte kromming van de rug; het lange, gouden haar als omlijsting van een lief gelaat, een gelaat dat hem trof door de herkenning, maar meer nog door de droeve uitdrukking van de ogen. ‘Nanette,’ fluisterde hij zacht.

Vledder ademde diep. ‘Ja,’ zuchtte hij, ‘Nanette de Bougaerde, dat moet de tipgever hebben bedoeld.’

Een tijdlang keken ze beiden zwijgend toe. Hun neuzen bijkans tegen het glas gedrukt. Het fraaie schilderij hield hen sprakeloos in zijn ban.

Vledder was de eerste die het zwijgen verbrak.

‘Ik vraag mij af,’ zei hij zacht, ‘wie haar zo somber heeft geschilderd.’

De Cock antwoordde niet. Hij staarde wat wezenloos voor zich uit. Zijn grof gezicht had geen expressie.

‘Dat is het,’ zei hij na een poosje, ‘dat is het precies.’ Vledder keek hem verwonderd aan. ‘Wat?’

‘Het sombere naakt, ik kan geen betere naam voor het doek bedenken.’

De Cock was op de blauwe stoep voor de deur van het antiekzaakje gaan zitten, breeduit, onverzettelijk, als een menselijke Cerberus met de markante kop van een goedaardige bokser. Vledder stond voor hem. Vanuit de hoogte keek hij op zijn oude leermeester neer. De wenkbrauwen gefronst.

‘Je bent toch niet van plan,’ zei hij met een lichte achterdocht, ‘om hier de rest van de nacht te blijven zitten.’

De Cock liet het hoofd in zijn handen rusten. De ellebogen steunend op de knieen.

‘Ik moet dat schilderij hebben,’ zei hij gelaten. ‘Ik moet het hebben, hoe dan ook. Ik wil weten wie dat doek heeft geschilderd.’

Hij kwam langzaam overeind, pakte zijn boekje en noteerde van het raam de naam en de telefoonnummers van de antiquair. ‘Het is jammer,’ zuchtte hij, ‘dat de goede man niet bij of achter zijn zaak woont. Dan hadden we hem direct bij de hand gehad.’ Hij wenkte naar Vledder. ‘Kom mee, we gaan hem eens bellen.’ ‘Nu nog?’

‘Waarom niet? Antiquairs, heb ik mij laten vertellen, gaan altijd heel laat naar bed.’

Ze reden langs stille straten en grachten terug naar het politiebureau aan de Warmoesstraat. Daar vatte De Cock de telefoon en draaide het nummer van de antiquair. Het duurde geruime tijd voordat de hoorn werd opgenomen.

‘Met Van Grefelen,’ zei een slaperige stem.

‘Met De Cock, De Cock met ceeooceekaa, rechercheur van bureau Warmoesstraat.’

‘Recherche?’

‘Ja, schrikt u niet. Ik wil u alleen zeggen dat ik belangstelling heb voor dat sombere naakt, dat bij u in de zaak aan de Spiegelgracht hangt.’

‘Belangstelling?’

‘Ja, ik had graag dat u het nog niet verkocht. Ziet u, ik wilde het eerst eens goed bekijken. Ik kom morgen bij u aan de zaak.’ Het was even stil aan de andere kant van de lijn.

‘Zeg, meneer De Cock, is er iets met dat schilderij?’ ‘Hoezo?’

‘Wel… eh, u bent al de tweede die mij er vanavond over belt.’ ‘De tweede?’

‘Ja, er was een wat opgewonden man die het schilderij ongezien wilde kopen, ongeacht de prijs. Ik vond het een wat vreemd gedoe zo door de telefoon en daarom ben ik er niet serieus op ingegaan.’

‘Wie was die man? Weet u dat?’

‘Ja, ik weet het. Een ogenblikje. Ik heb zijn naam hier ergens op een briefje.’ Er volgden een paar eeuwigdurende seconden. Toen kwam de antiquair terug. ‘Hier,’ zei hij, ‘hier heb ik het, Ter Wielingen, journalist.’

8

Toen De Cock de volgende morgen — te laat, zoals al vele jaren zijn trouwe gewoonte was — de recherchekamer van het oude politiebureau aan de Warmoesstraat binnenkwam, liep Vledder haastig op hem toe.

‘Floor de Bougaerde,’ sprak hij opgewonden, ‘is vannacht uit het ziekenhuis ontvlucht en de commissaris wil dat je onmiddellijk bij hem komt.’

De Cock knikte hem vriendelijk toe.

‘Goedemorgen,’ riep hij stralend opgewekt. ‘Goed geslapen?’ Vledder slikte. ‘Floor de Bougaerde is vannacht uit…’ De Cock liep hem onverstoord voorbij.

‘Is de koffie al bruin?’

‘Ja, dat… eh, dat zal wel, maar…’

‘Mooi…’ galmde De Cock uitbundig, ‘heel mooi.’

Hij liep naar zijn bureau, pakte zijn kop en schotel uit zijn la en schonk zich bedaard in. Zoals de meeste

Вы читаете De Cock en het sombere naakt
Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату