gehad.’
‘Hoe?’
‘Wat bedoelt u?’
‘Hoe weet zij dat?’
Marianne trok haar schouders iets op.
‘Ik heb Henriette dat eens in een vertrouwelijke bui verteld.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Heeft uw relatie met Karel van Montfoort lang geduurd?’
Marianne schudde haar hoofd.
‘Omdat Karel toch niet de intelligente man was die ik in hem vermoedde, heb ik die relatie al na korte tijd verbroken. Hij was wel lief, maar naar mijn idee tamelijk oppervlakkig.’
De Cock boog zich iets naar haar toe.
‘Waarom bezocht Henriette Vermeer u? Wat wilde ze van uw weten?’
Marianne antwoordde niet direct. Ze liet haar hoofd iets zakken. Eerst na een poosje keek ze op.
‘Henriette vertelde mij haar ervaringen met Karel van Montfoort… hoe hij haar eens bijna had vermoord… gewurgd met een sjaal.’
De Cock keek haar strak aan.
‘Ze vroeg of u een soortgelijke ervaring met Karel van Montfoort had gehad?’
Marianne knikte traag.
‘Dat vroeg ze.’
‘En?’
Er kwamen tranen in de ogen van Marianne en haar onderlip trilde.
‘Ik was op een avond bij hem thuis aan de Korsjespoortsteeg. We hadden samen een wijntje gedronken. Heel gezellig. Opeens stond hij op. Hij pakte zijn sjaal, die over de leuning van een stoel hing, ging achter mij staan en sloeg de sjaal om mijn nek. In een impuls kwam ik met een ruk van mijn stoel overeind en keek in zijn ogen. Karel van Montfoort was plotseling voor mij een andere man… een metamorfose. Ik zag ineens dat zijn kin scheef stond en de rug van zijn neus te ver doorliep. Ook had hij een vreemde, wat afwezige blik in zijn ogen. In paniek ben ik zijn huis uit gevlucht en ik ben er nooit meer teruggekomen.’
De Cock hield zijn hoofd iets schuin.
‘Was dat de werkelijke reden dat u de relatie met hem verbrak?’
Marianne schudde haar hoofd.
‘Ik besloot alleen nooit meer met hem alleen te zijn.’
Toen Marianne van Hoogwoud de grote recherchekamer had verlaten, viel er een diepe stilte. De twee rechercheurs ordenden hun gedachten. Buiten in de Warmoesstraat lalde een dronken man een droevig lied over een verloren liefde.
Het was Vledder die de stilte verbrak.
‘Gaan we hem halen?’vroeg hij bruusk.
‘Nu?’
‘Ja.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Ik voel er nog niets voor. Het is alles zo vaag, zo weinig concreet.’
De oude rechercheur trok een lade van zijn bureau open en nam daaruit de doorschijnende plastic zak met de sjaal waarmee Jacqueline Verpoorten was gewurgd. Hij wierp die Vledder toe.
‘Ga daar morgen mee naar het gerechtelijk laboratorium in Rijswijk en vraag of die sjaal mogelijk een dna- profiel kan opleveren.’
Vledder gebaarde heftig.
‘Dat kan toch ook nadat wij hem hebben gearresteerd? Misschien bekent hij onmiddellijk.’
De Cock trok een verongelijkt gezicht.
‘Een arrestatie is voor mij geen gokspelletje met als inzet “misschien bekent hij wel”. Dat is niet mijn stijl. Een verdachte, zo zegt het wetboek van Strafvordering, is iemand te wiens aanzien uit feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld voortvloeit.’
De oude rechercheur schudde zijn hoofd.
‘Ik vind niet dat Karel van Montfoort nu al aan het criterium re-de-lijk vermoeden voldoet.’
Vledder snoof.
‘Een kwestie van inzicht en gevoel.’
De Cock spreidde zijn handen.
‘Noem mij een motief. Waarom zou Karel van Montfoort Jacqueline Verpoorten vermoorden.’
Vledder grijnsde.
‘Zij bedroog hem.’
De Cock zuchtte.
‘Als alle mannen die door hun vrouwen of vriendinnen worden bedrogen, tot moord besloten, dan was er in ons land geen sprake meer van overbevolking.’
De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. Vledder boog zich naar voren en nam de hoorn op. Na luttele seconden legde hij zijn hand op het spreekgedeelte.
De Cock keek hem vragend aan.
‘Wat is er?’
‘Beneden voor de balie staat een jongeman. Hij wil spreken met de rechercheur die de moord op Jacqueline Verpoorten behandelt.’
De Cock keek naar de grote klok boven de deur van de grote recherchekamer. Het was bijna tien uur. Hij zuchtte diep.
‘Ik had vanavond eigenlijk vroeg naar huis gewild.’
‘Laat hem maar komen,’sprak hij met een hulpeloos gebaar.
De Cock bekeek de jongeman, die hij op de stoel naast zijn bureau had laten plaatsnemen, aandachtig. Hij schatte hem op rond de vijfentwintig jaar. Hij had een rond blozend gelaat en een kop vol blonde krullen. Zijn handen, die hij op de rand van het bureau liet rusten, waren groot en grof. Het colbert dat hij droeg was te klein en de mouwen waren te kort, zodat zijn handen imposanter leken dan ze in werkelijkheid waren.
De oude rechercheur glimlachte.
‘Ik behandel de moord op Jacqueline Verpoorten. Wie bent u en vanwaar stamt uw interesse?’
De jongeman verschoof iets op zijn stoel.
‘Ik ben Willem… Willem van Coevorden. Ik was met Jacqueline verloofd.’
De Cock keek hem verrast aan.
‘U komt uit Drenthe?’
‘Ja.’
‘Zoon van een boer?’
Willem van Coevorden glimlachte.
‘U bent goed op de hoogte.’
De Cock knikte.
‘U en uw broers hebben Jacqueline Verpoorten met de dood bedreigd.’
Willem van Coevorden plooide zijn lippen in een tuitje.
‘Zo erg was het niet.’
‘Voor haar toch reden om naar Amsterdam te vluchten.’
Willem van Coevorden zuchtte.
‘Jacqueline was een bijzonder meisje. Ze nam het niet zo nauw. Ze was met mij verloofd, maar ze deed het ook met anderen. Ze maakte mij in de ogen van mijn plaatsgenoten… ook in de ogen van mijn broers… bespottelijk. Daar kreeg ik genoeg van. Ik heb toen tegen haar gezegd dat ik, of een van mijn broers, haar koud zou maken als zij zich in de toekomst niet netjes zou gedragen.’
‘En ze gedroeg zich niet netjes.’