De oude rechercheur keek naar Vledder.
‘Ik ga naar de tweede etage. Jij blijft op de trap naar de eerste etage halverwege staan. Dan kom ik naar beneden.’
De oude rechercheur zweeg even.
‘Uiteraard,’ging hij verder, ‘kom ik niet zo stormachtig naar beneden als de moordenaar of moordenares van Henriette Vermeer. Ik heb geen zin om met mijn oude botten van de trap te storten.’
‘En verder?’
‘Dan vertel jij vanaf de plek waar je staat wat je ziet bij het heersende licht.’
Vledder knikte.
‘Oke.’
De Cock keek hem licht verwijtend aan.
‘Ik heb een hekel aan dat “oke”. Zeg ja of nee, maar geen oke.’De oude rechercheur draaide zich om en hees zijn negentig kilo trekkend aan een vette trapleuning omhoog. De houten treden kraakten onder zijn voeten. Op het portaal van de tweede etage bleef hij even staan en liet zich daarna voorzichtig naar beneden zakken.
Toen Vledder hem in het vizier kreeg, sprak hij met een spotlachje: ‘Wat zie ik, wat zie ik. Ik zie een wat corpulente oude man in een verkreukelde beige regenjas en een vreemd hoedje op zijn grijze haardos, die moeizaam een trap af sukkelt.’
De Cock bleef op de trap tegenover Vledder staan en keek hem verbolgen aan.
‘Ik ben niet corpulent,’snauwde hij. ‘Hoogstens een beetje volslank. Mijn regenjas is niet beige, maar lichtbruin en mijn hoedje is een ordentelijk hoofddeksel. Daar is niets vreemd mee.’
De boosheid van De Cock deed Vledder plezier. Hij bleef lachen.
‘Wat wil je?’sprak hij verontschuldigend. ‘Ik moest van jou zeggen wat ik zag.’
De Cock zuchtte diep.
‘We doen het andersom. Jij komt met jouw jeugdige snelheid naar beneden denderen en ik blijf hier op de trap staan kijken hoe dat eruitziet.’
Vledder knikte.
‘Het heeft naar mijn mening weinig zin. Ik vind de verlichting hier op de trap ruim voldoende voor een behoorlijke waarneming.’
De Cock wuifde zijn bezwaren weg.
‘We doen het toch even.’
Vledder ging naar boven en kwam even later razendsnel de trap af rennen. Onder aan de trap bleef hij hijgend staan en keek omhoog.
‘En?’
De Cock liet zich zakken.
‘Het was heel goed.’
Hij trok een bedenkelijk gezicht.
‘Het is natuurlijk niet helemaal eerlijk wat we doen. Wij zijn voorbereid op wat wij te zien krijgen. Wij worden door de gebeurtenissen niet overrompeld, niet verrast.’
Vledder bromde.
‘Toch blijf ik erbij dat er op de trap voldoende licht is voor een scherpe waarneming… scherper dan hetgeen Everdine de Bruijn ons voorschotelde.’
De Cock reageerde niet. Hij strekte zijn rechterhand met de handpalm naar boven uit richting Vledder.
‘De sleutel. Ik wil boven nog even in de woning van Henriette Vermeer kijken. Misschien hebben wij gisteravond iets over het hoofd gezien.’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Ik heb geen sleutel. De sleutel van de woning van Henriette heb ik op het bureau laten liggen.’
Zonder iets te zeggen, draaide De Cock zich om en besteeg opnieuw de trap naar de tweede etage.
Vledder volgde.
Op het portaal haalde hij uit een steekzak van zijn regenjas het apparaatje dat hij eens, lang geleden, van zijn vriend en ex-in- breker Handige Henkie had gekregen toen die bij zichzelf ernstig besloot om voortaan het smalle pad van de deugd te bewandelen. Het was een koperen houdertje waarin opgetast een keur van stalen sleutelbaarden.
De oude rechercheur koos met kennersblik de juiste sleutel- baard en binnen luttele seconden had hij de deur van het slot. Hij drukte de deur verder open en stapte naar binnen.
Vledder kwam hem na. In de woonkamer deden ze het licht aan en staarden enige tijd naar de plek waar het dode lichaam van Henriette Vermeer had gelegen.
De Cock trok een diepe denkrimpel in zijn voorhoofd.
‘Wat mij zo verbaast, is het feit dat zowel Jacqueline Verpoorten als Henriette Vermeer bijna willoos slachtoffer zijn geworden. Ze hebben allebei hun moordenaar of moordenares zonder bezwaren binnen laten komen en hebben bij zijn of haar daad geen enkel verzet gepleegd. Althans… er is nergens een spoor van een vechtpartij of een worsteling.’
Vledder maakte een hulpeloos gebaar.
‘Ik denk dat geen van beide vrouwen in staat is geweest om zich te verweren. De aanval kwam voor hen te plotseling… te onverwachts.’
De Cock knikte instemmend.
‘Dat duidt erop dat de vrouwen hem of haar heel goed hebben gekend. In ieder geval waren ze zich van geen gevaar bewust.’
De Cock en Vledder liepen nog eens door het vertrek, openden kasten, trokken laden uit en lieten het scheerlicht van hun zaklantaarns over het tapijt dwalen. Het bracht voor hen geen nieuwe aanwijzingen.
Vledder kwam van het tapijt overeind.
‘Wat mij opvalt… behalve de rol closetpapier in de wc, heb ik hier in de woning nergens een stukje papier gevonden, nog niet zo groot als een postzegel… geen bank- of giroafschrijvingen, geen identiteitspapieren, geen paspoort… niets.’
Ook De Cock kwam overeind.
‘Die bewaart ze wellicht elders. Er zijn meer mensen, die…’
De oude rechercheur stokte. Zijn scherp gehoor had voetstappen op de trap waargenomen. Hij deed het licht in de woonkamer uit, vatte Vledder bij zijn arm en trok hem naast zich aan de scharnierzijde van de toegangsdeur. Ze hielden hun adem in en wachtten af.
Na enkele seconden werd de deur geopend en een man liep iets gebogen de woonkamer in. Halverwege bleef hij staan.
De Cock wierp de deur met een klap dicht. Op het moment dat de man zich, getroffen door het geluid, omdraaide, scheen de oude rechercheur hem met zijn zaklantaarn vol in het gezicht.
De grijze speurder schokte.
De handen van de man gleden langs zijn kop vol blonde krullen angstig omhoog.
De Cock herkende Willem van Coevorden.
11
Terwijl De Cock zijn zaklantaarn strak op het gelaat van Willem van Coevorden gericht hield, zocht zijn vrije hand naar de schakelaar van het licht. Toen dat aanfloepte, borg hij zijn zaklantaarn weg en liep in een trage tred op de jongeman toe.
‘Laat je handen maar weer zakken,’sprak hij vriendelijk, half spottend. ‘Ik ben nooit van plan geweest om op je te schieten.’Willem van Coevorden voldeed aan zijn verzoek. Diep zuchtend vielen zijn armen slap langs zijn lijf.
‘U… eh,’stamelde hij, ‘u liet mij schrikken.’
De Cock knikte.
‘Dat was duidelijk.’