op alsof jij vermoedde dat hij een relatie had met een callgirl.’
‘Dat had hij toch,’reageerde Vledder fel. ‘Als Jacqueline Verpoorten nog had geleefd, dan had hij een strafzaak tegen haar in behandeling.’De Cock glimlachte.
‘Buitendam vond ook dat wij iets tegen die Rudolf Achterbroek hadden moeten ondernemen.’
‘Wat?’
De Cock spreidde zijn armen.
‘Precies. Toen ik hem vroeg waarvoor… welk artikel van Strafrecht de man zou hebben overtreden, zei hij: weet ik veel.’
Over het gezicht van Vledder gleed een brede grijns.
‘Dat had hij niet moeten zeggen. Ik kan mij indenken hoe de dialoog verder verliep.’
De Cock trok een nors gezicht.
‘Ik reageerde dat onze superieuren heel vaak niet veel weten, dat in de praktijk daardoor veel mis ging, maar dat ik thuis nog wel een paar leerboeken over strafrecht had liggen.’
Vledder schaterde.
‘Toen moest je zijn kamer af?’
De Cock knikte. ‘Voor de achtenvijftigste keer in mijn leven.’
De telefoon op het bureau van de oude rechercheur rinkelde.
Vledder reikte naar het toestel, pakte de hoorn en luisterde. Het duurde slechts luttele seconden, toen legde hij met een loom gebaar de hoorn op het toestel terug.
De Cock bezag het gezicht van zijn jonge collega. Het stond strak. ‘Wat is er?’vroeg hij gespannen.
Vledder beet op zijn onderlip.
‘Er ligt weer een jonge vrouw dood in haar woning,’sprak hij mat.
‘Waar?’
‘Op de Brouwersgracht 512.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Kennen we dat adres?’
‘Daar woont Marianne van Hoogwoud. Dat moet je weten. Ze heeft zelf haar adres aan jou opgegeven.’
‘Callgirl van Lovable?’
‘Precies.’
De Cock schudde misnoegd zijn hoofd.
‘Het zal toch niet waar zijn?’
Vledder boog zich naar hem toe.
‘En raadt eens door wie onze wachtcommandant beneden werd gebeld?’
‘Geen idee.’
‘Everdine de Bruijn.’
De Cock trok zijn neus iets op.
‘Everdine de Bruijn,’herhaalde hij geschokt.
Vledder knikte.
‘Ze blijft wachten op onze komst.’
12
Vledder klapte met de volle vuist van zijn rechterhand op het blad van zijn bureau.
‘Karel van Montfoort,’siste hij verbeten. ‘Ik bezweer het je, het is Karel van Montfoort. Dat is de man achter al die moorden. Marianne van Hoogwoud was zijn derde ex-geliefde. Wie weet tegen hoeveel ex-geliefden die man een wrok heeft. Laten we die vent toch arresteren voor hij nog meer slachtoffers maakt.’
De Cock reageerde niet. De oude rechercheur blikte naar de klok boven de deur van de grote recherchekamer. Het was kwart over een. Hij kwam uit zijn stoel overeind en wendde zich tot Vledder.
‘Hoe laat heb jij vanmiddag die sectie?’
‘Twee uur.’
‘Breng mij met de Golf naar dat adres op de Brouwersgracht. Dan rij jij vandaar door naar Westgaarde. We kunnen dokter Rusteloos niet bij het lijk van Henriette Vermeer laten wachten.’
Vledder keek hem vragend aan.
‘En wat doe ik na de sectie?’
‘Dan ga je terug naar de kit. Als ik klaar ben met mijn onderzoek op de Brouwersgracht, loop ik dat stukje wel naar de Warmoesstraat.’
De oude rechercheur sjokte naar de kapstok.
Vledder kwam hem na.
‘Als dokter Rusteloos op Westgaarde niet te lang werk heeft, kom ik liever naar de Brouwersgracht.’
‘Zo je wilt.’
Ze verlieten de recherchekamer en zakten de twee stenen trappen af naar de hal. Jan Kusters achter de balie wenkte hen naderbij.
‘Ik heb een surveillancewagen naar de Brouwersgracht gestuurd,’sprak hij gehaast. ‘Jan Peekel meldde zich zojuist via de mobilofoon. Hij sprak van een derde kopietje en vertelde dat hij bij de dode vrouw ook een levende vrouw had aangetroffen.’
De Cock knikte.
‘Ik begrijp de uitdrukking “derde kopietje”. Hij was ook bij de twee vorige moorden. De levende vrouw is Everdine de Bruijn. Zij gaf de melding aan jou door. Waarschuw alvast de meute voor me.’
‘Dat heeft Jan Peekel al gedaan.’
‘Prachtig.’
De oude rechercheur liep het bureau uit.
Vledder volgde.
Via de Oudebrugsteeg liepen ze door de regen naar de houten steiger achter het politiebureau. Bij het portier van de Golf bleef De Cock even staan en keek omhoog. De regen kletterde op zijn gezicht.
‘Ik hoop niet,’gromde hij, ‘dat Marianne van Hoogwoud in dit onzalige uur werd vermoord.’
Vledder keek hem niet-begrijpend aan.
‘Onzalige uur?’
De Cock wees omhoog.
‘De hemel zit potdicht. Daar komt geen ziel door.’
Vledder opende het portier en stapte in. Toen De Cock naast hem zat, keek hij opzij en vroeg weifelend: ‘Denk jij dat Marianne van Hoogwoud voor een plek in de hemel in aanmerking komt?’
De Cock knikte nadrukkelijk.
‘Hoeren en tollenaars,’sprak hij opgewekt, ‘ze waren Onze- Lieve-Heer het dierbaarst.’
Jan Peekel tikte ter begroeting tegen de rand van zijn uniformpet. ‘Ik heb die levende vrouw,’meldde hij, ‘maar zolang in onze surveillancewagen laten plaatsnemen. Ze was helemaal in de war. Ze huilde en jammerde bij het lijk of ze een familielid had verloren. Ik was een moment bang dat ze zich op die dode griet zou storten.’
De Cock grinnikte.
‘Pas op dat ze niet verdwijnt.’
Jan Peekel schudde zijn hoofd.
‘Mijn maat let op haar.’
‘Heeft ze nog iets gezegd?’
Jan Peekel antwoordde niet direct. Hij liep vanuit de keuken voor de oude rechercheur uit naar de woonkamer. Daar wees hij naar een dode vrouw op het marmoleum.
‘Zij heet Marianne van Hoogwoud. Dat was alles wat ik uit haar kon krijgen.’