daarna weer hebben vrijgelaten.”

Vledder grinnikte.

“In overleg met wie…met jou?”

De oude rechercheur reageerde wat verward.

“Met mij?”

Vledder knikte.

“Jij, De Cock, zou de arrestatie hebben bevolen.”

De oude rechercheur staarde somber voor zich uit.

“Het stinkt.”

Vledder parkeerde hun oude Golf op de spekgladde houten steiger achter het politiebureau. Ze stapten uit. De motregen was uitgegroeid tot een heuse bui. De Cock schoof de kraag van zijn regenjas omhoog en drukte zijn hoedje iets naar voren.

Via de Oudebrugsteeg sjokten ze naar de Warmoesstraat.

Toen ze de hal van het politiebureau binnenstapten, wenkte Jan Rozenbrand De Cock vanachter de balie met een kromme vinger.

De oude rechercheur liep op hem toe.

“Niet weer een lijk.”

De wachtcommandant keek naar hem op.

“Heb jij een lijk? Daar weet ik niets van. Ik heb geen melding van een lijk binnengekregen.”

“Die Jasper van de Gouwenaer,” legde De Cock uit, “die jij in jouw arrestantenbestand zou moeten hebben, is vermoord.”

“Vermoord?”

De Cock knikte.

“We vonden hem thuis in zijn woning, met een zwaar model dolk in zijn rug.”

Jan Rozenbrand sloeg zijn hand voor zijn mond.

“Is dat waar?”

De Cock spreidde zijn handen.

“Natuurlijk is dat waar,” sprak hij korzelig.

“Ik vind het een te slecht verhaal voor een sprookje.”

De wachtcommandant slikte en stak zijn hand omhoog.

“Die man van vanavond…de vader van die Jasper van de Gouwenaer…zit boven op je te wachten.”

Met loden schoenen liep De Cock de trap op naar de tweede etage. In luttele seconden overwoog hij tal van woorden, zinsneden, die hij zou gebruiken om de man te vertellen wat er met zijn zoon was gebeurd. Geen tekst beviel hem. Hij benijdde pastoors, dominees en priesters, die in soortgelijke situaties een pasklare retoriek voorhanden hebben. Die had hij niet.

Vledder volgde hem de trap op met gebogen hoofd. Toen de heer Van de Gouwenaer op de tweede etage de grijze speurder in het oog kreeg, stond hij van de bank op en liep op hem toe.

“Weet u al waar mijn zoon is?”

De Cock keek de man een moment aan.

“In de hemel…hoop ik.”

De oude rechercheur kneep onmiddellijk zijn ogen dicht en in zijn hart woelde de bereidheid om zijn tong af te bijten. Zo cru, zo grof had hij het niet bedoeld, en zeker niet gewild. Het was een snelle, ondoordachte reactie.

Met een gevoel van schaamte liep De Cock aan de man voorbij en maakte de deur van de grote recherchekamer open. Daarna draaide hij zich om en liep terug naar de man die op de plek was blijven staan.

De oude rechercheur las het onbegrip op het gezicht van de heer Van de Gouwenaer. Hij legde zijn hand op de schouder van de man.

“Ga mee. Kom bij me zitten.”

Als in trance liep Van de Gouwenaer achter hem aan en ging op de stoel naast zijn bureau zitten. De Cock boog zich iets naar de man toe.

“Ik heb,” verdedigde hij zich, “mij aan mijn belofte jegens u gehouden. Ik heb de werkgever van uw zoon, de heer Louis van Marcinelle uitgebreid over de arrestatie van Jasper verhoord. De kreeg van hem nog nadere informatie. Jasper zou inzake een fraude, door hem samen met anderen gepleegd, zijn gearresteerd in opdracht van mij, rechercheur De Cock van het politiebureau aan de Warmoesstraat.”

De oude rechercheur zweeg even. Hij bracht zijn rechterhand naar zijn borst.

“Ik verklaar u met de hand op mijn hart dat ik een dergelijke opdracht nooit heb gegeven. Ik heb geen fraudezaak in behandeling en ik heb uw zoon nooit gekend.”

Van de Gouwenaer schudde zijn hoofd.

“Ik geloof u niet.”

De Cock zuchtte.

“Dat is jammer, want het is de waarheid.”

De man schudde opnieuw zijn hoofd.

“Dt geloof u niet.”

De Cock negeerde de kreet.

“Omdat ik zekerheid wilde, ben ik, in gezelschap van mijn collega Vledder, naar de woning van uw zoon gegaan. De deur stond halfopen. Wij zijn naar binnen gegaan en vonden uw zoon.”

“Hoe?”

De Cock zuchtte.

“God hebbe zijn ziel.”

Van de Gouwenaer snoof.

“Dat bedoelde u met ‘in de hemel’, hoop ik.”

De Cock knikte.

“Het was geen gelukkige opmerking,” sprak hij met gebogen hoofd.

“Dt betuig u mijn spijt. Ik had u op een gevoeliger, meer menselijke manier duidelijk moeten maken wat er met uw zoon is gebeurd.”

“Hij is dood?”

De Cock knikte opnieuw.

“Jasper leeft niet meer.”

De heer Van de Gouwenaer keek naar hem op. Zijn ogen flikkerden en zijn mond vormde een strakke lijn.

“Jullie,” snauwde hij, “hebben hem vermoord.”

De Cock had slecht geslapen. De zaak van de dode Jasper van de Gouwenaer hield zijn gedachten voortdurend gevangen. Het feit dat zijn naam bij de arrestatie was genoemd, vond hij ronduit alarmerend. Het leek erop of iemand hem in een slecht daglicht wilde stellen. Hij vroeg zich af welke collega’s daar baat bij hadden. In zijn lange carriere bij de recherche had hij nog nooit iets dergelijks meegemaakt.

Op het Stationsplein stapte hij uit een overvolle tram en sjokte in de stroom treinreizigers mee naar het brede trottoir van het Damrak.

Het was prachtig weer. De zon straalde vol, vrolijk en uitbundig. Na de regen van de nacht was de lucht geklaard. Een enkel wolkje dreef eenzaam aan een verder strakblauwe hemel. Een koele bries deed de vlaggen aan de masten bij de aanlegsteigers van de rondvaartboten wapperen. Het oude Amsterdam toonde zich in feestgewaad.

Bij de Oudebrugsteeg bleef de grijze speurder even staan. Een moment overwoog hij om die dag maar eens te spijbelen…weg te blijven uit de ellende die hem ongetwijfeld nog te wachten stond. Hij drukte die gedachte weg en stak met een sprintje voor een aanstormende tram van lijn 9 de rijbaan van het Damrak over. Bij de Schippersbeurs lachte een vrouwtje om hem. Terecht. De Cock in draf was een koddig gezicht.

Toen hij de grote recherchekamer binnenstapte, wierp hij zijn oude hoedje missend naar de kapstok.

Вы читаете De Cock en een veld papavers
Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату
×