De oude rechercheur begroette de bejaarde lijkschouwer hartelijk en leidde hem naar het slachtoffer op de sectietafel.

“Zo uit het water van de Keizersgracht gevist,” legde hij geduldig uit.

De lijkschouwer gebaarde naar de dode.

“Het lijkt een kopie van gisteren.”

“Als ook zijn vingers aan elkaar zijn gelijmd, vrijwel zeker ook dezelfde dader.”

Dokter Den Koninghe keek verrast op.

“Aan elkaar gelijmd? Deze ook?”

De Cock knikte.

“Toen dokter Rusteloos tijdens de sectie het borstbeen wilde verwijderen, kon hij de gevouwen handen op de borst niet uit elkaar krijgen. Hij moest ze los snijden.”

De lijkschouwer voelde even aan de vingers van het slachtoffer.

“Volgens mij zijn ze vastgelijmd. De vingers voelen stijf aan.”

De Cock zuchtte.

“Dat vermoedde ik al.”

Dokter Den Koninghe drukte met zijn hand op de borst van het slachtoffer.

“Hij heeft water in zijn longen.”

Hij keek naar De Cock op.

“Heb je de patholoog-anatoom een monster van het longwater laten nemen?”

De oude rechercheur knikte.

“Het water is naar Rijswijk gezonden. In afwachting van het onderzoek in het lab daar meende dokter Rusteloos dat het vocht in de longen van het vorige slachtoffer leidingwater was.”

Dokter Den Koninghe fronste zijn wenkbrauwen.

“Leidingwater?”

“Ja. Het water was volgens dokter Rusteloos niet vervuild. Het leek niet op water uit een gracht.”

De lijkschouwer keek hem schuins aan.

“Wordt het bloed van het slachtoffer onderzocht?”

De Cock haalde zijn schouders op.

“Ik weet niet of dokter Rusteloos dat in zijn programma heeft opgenomen.”

Dokter Den Koninghe gebaarde naar het lijk en prikte daarna met zijn wijsvinger speels op de borst van De Cock.

“Hij is dood.”

“Een absolute zekerheid?” vroeg De Cock vrolijk.

“Zekerheid,” herhaalde de oude lijkschouwer gelaten. “Vraag voor alle zekerheid aan de patholoog-anatoom om een uitgebreid toxicologisch onderzoek.”

“Waarom?” vroeg De Cock verbaasd.

De oude lijkschouwer grinnikte.

“Hoe denk je dat je een volwassen man rustig in een badkuip kunt laten verdrinken?”

Toen Bram van Wielingen en dokter Den Koninghe met zijn broeders van de Geneeskundige Dienst uit het sectielokaal waren vertrokken, stapten Vledder en De Cock in hun Golf en verlieten Westgaarde.

De oude rechercheur blikte opzij naar Vledder aan het stuur.

“Had hij nog iets bijzonders bij zich?”

“Het slachtoffer?” Vledder schudde zijn hoofd. “Het was ook dit keer geen roofmoord. Ir zijn leren portefeuille zat een paar honderd euro. Verder een creditcard, zijn giropas, rijbewijs, kentekenbewijs en zijn Nederlandse paspoort.”

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

“Een kentekenbewijs? Had Victor Handgraaf ook een kentekenbewijs bij zich?”

“Nee.”

De Cock sloeg met de muis van zijn rechterhand tegen zijn voorhoofd.

“Stom, stom. We hebben nog niets met de auto van Victor Handgraaf gedaan!”

“Hoe bedoel je?”

“Die Mercedes van Handgraaf, waarin hij met Cornelis Grijpskerk is weggereden, die wagen moet toch ergens zijn gebleven of zijn achtergelaten? Bel morgenvroeg met het bureau kentekenbewijzen, vraag het kentekenbewijs op en nadere bijzonderheden van de wagen en verstuur een verzoek tot opsporing de wereld in, per telex of wat dan ook.”

Vledder lachte om zijn opmerking.

“Misschien staat de Mercedes wel op een parkeerplaats op Schiphol.”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Zover zijn ze niet gekomen. Toen jij vanmiddag de sectie bijwoonde, heb ik met Schiphol gebeld. Handgraaf en Grijpskerk hebben niet geboekt.”

Vledder keek hem verrast aan.

“Als Handgraaf van plan was om met Grijpskerk naar China te gaan, dan kan dat toch alleen per vliegtuig?”

De Cock haalde zijn schouders op.

“Behalve Schiphol zijn er nog andere luchthavens vanwaar je kan vertrekken.”

De oude rechercheur gaapte.

“Breng me maar naar huis. Het is al laat. De warme chocolademelk zal me smaken. Ik val zowat om van de slaap.”

“Je zal toch nog wel wat moeten eten, De Cock. Val je nog niet van de graat?”

De Cock reageerde niet en een tijd lang reden ze zwijgend verder.

Toen Vledder voor het huis van De Cock stopte, keek de oude rechercheur nog even op.

“Heb je de conversatie tussen mij en dokter Den Koninghe in het sectielokaal gevolgd?”

Vledder schudde zijn hoofd.

“Ik was met de papieren van het slachtoffer bezig. Wat is er dan?”

De Cock beet even op zijn onderlip.

“Dokter Den Koninghe stelde me een vraag, die me sindsdien bezighoudt.”

“Wat vroeg hij?”

De Cock grijnsde.

“Hoe denk je dat je een volwassen man rustig in een badkuip kunt laten verdrinken?”

10

Het wolkendek dat de oude binnenstad van Amsterdam omhulde hing laag en wikkelde de toppen van de eeuwenoude geveltjes in een grijze nevel. Alleen de kalender gaf aan dat de lente al enige weken in het land was. Aan het weer was dat niet te merken.

Vanaf het stationsplein, waar hij uit de tram was gestapt, slenterde De Cock langs het Victoriahotel naar het brede trottoir van het Damrak. Hij trok de kraag van zijn regenjas wat omhoog en drukte zijn oude vilten hoedje naar voren. Vanonder de gebogen rand keek hij naar de sombere gezichten die aan hem voorbij gleden. Een trage, miezerige motregen scheen alle blijheid bij de mensen te hebben weggespoeld. Ook de schoongemaakte Beurs van Berlage deelde in de malaise en toonde enkele donkere plekken op de van regen doortrokken muren.

De grijze speurder verkeerde zelf in een puike stemming. Hoewel het decor en de mensen rondom hem neerslachtigheid demonstreerden, pulseerde zijn hart stromen van een sprankelend lentegevoel.

Een korte, maar intense nachtrust had ook zijn geest verkwikt.

Hij voelde zich fris en opgewassen tegen het kwaad dat ongetwijfeld ook deze dag weer op hem af zou komen.

Вы читаете De Cock en de dood in gebed
Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату