‘En de oudjes terughoudend en traag.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Niet terughoudend, niet traag, maar bedachtzaam. Je mag niet lichtvaardig iemand van zijn vrijheid beroven. Een arrestatie is voor de betrokkene een ingrijpende gebeurtenis. Daar moet je goed over nadenken. Ik ben altijd heel behoedzaam.’ Lowietje gebaarde naar Vledder.
‘Hij niet?’
‘Nog niet.’
‘Zitten jullie weer in de prijzen?’ vroeg Lowietje.
‘Dat mag je wel zeggen,’ beaamde De Cock.
‘Moord?’
‘We hebben vanmiddag,’ verzuchtte De Cock, ‘begraven in een bos op de Veluwe, een dode vrouw gevonden, een bekende chiromantiste. We hebben goede gronden om aan te nemen dat ze is vermoord.’
‘Kon ze zeker haar eigen handschrift niet lezen,’ sprak Lowietje spottend.
‘Hoe bedoel je dat?’
‘Een chiromantiste is toch een handlijnkundige?’
‘Inderdaad.’
‘Die moet, zo dacht ik, uit haar eigen hand haar eigen lot kunnen lezen.’
De Cock kneep zijn ogen half dicht.
‘Hand-schrift.’
Hij proefde het woord op zijn tong.
De tengere cafehouder keek hem beteuterd aan.
‘Niet goed?’
Het gezicht van De Cock klaarde op.
‘Uitstekend, Lowie,’ sprak hij lovend. ‘Uitstekend. Een handlijnkundige leest het lijnenschrift van je hand… handschrift.’ Hij keek de tengere cafehouder vragend aan.
‘Je bedoelt, dat ze in dat handschrift haar eigen dood had kunnen lezen?’
Smalle Lowietje knikte.
‘Dan laat je je toch niet vermoorden? Je stapt toch ook niet in een vliegtuig als je weet dat het na een uurtje reddeloos zal neerstorten?’
De Cock lachte.
‘Jij gelooft niet in voorspellingen uit je hand?’
‘Flauwekul.’
‘De vrouw werd druk geconsulteerd.’
De cafehouder boog zich iets naar voren.
‘Het is toch niet die van de Brouwersgracht?’
De Cock keek hem schattend aan.
‘Hoezo?’
‘Die is onsterfelijk.’
De Cock nam nog een slok van zijn cognac.
‘Die is het wel,’ sprak hij mat. ‘De onsterfelijke is dood.’ Smalle Lowietje keek hem verwonderd aan.
‘Zonder gein?’
‘Zonder gein,’ herhaalde De Cock ernstig.
‘Ik heb er nog niets over gehoord en je weet… onze eigen penoze-tamtam werkt heel snel.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Ik heb ook liever dat er nog geen ruchtbaarheid aan wordt gegeven. Haar dochters willen de mythe van de onsterfelijkheid van hun moeder zo lang mogelijk in stand houden.’ ‘De onsterfelijke dood,’ sprak Lowietje hoofdschuddend. ‘Niet te geloven. Als Rooie Bertus het hoort, geeft hij elke avond een rondje.’
‘Rooie Bertus, de kleine kluisjesman?’
‘Hij is met een van haar dochters getrouwd geweest.’ ‘Met welke?’
‘Dat weet ik niet. Ik heb nooit een voornaam horen noemen. Volgens Rooie Bertus zijn haar dochters alledrie beeldschoon. Om rauw in te bijten.’
De Cock schoof zijn lege glas naar Lowietje toe.
‘Waarom zou Rooie Bertus bij het horen van haar dood gulle rondjes geven?’
De cafehouder schonk in.
‘Omdat hij blij zal zijn dat ze in haar kist ligt. Hij heeft haar alle ziektes van de wereld toegewenst. Van de tyfus naar cholera tot kanker. Mensen, mensen, wat had hij een hekel aan dat waarzeggende wijf. Hij kon haar bloed wel drinken.’
De Cock pakte zijn glas.
‘Waarom?’
Smalle Lowietje grijnsde breed.
‘Ze heeft hem verlinkt. Door haar toedoen verdween hij voor jaren achter de tralies.’
‘En toen hij uit de bajes kwam, bleek dat hij geen vrouw meer had.’
‘Ze zijn inderdaad gescheiden.’
‘Omdat moeder dat zo wilde.’
De tengere cafehouder knikte.
‘Weet je, dat zat Rooie Bertus nog het meest dwars. Ze had hem niet alleen verlinkt, maar ook zijn vrouw afgenomen.’
De rechercheurs verlieten het schemerig intieme lokaaltje van Smalle Lowietje. Met de milde gloed van de cognac in hun aderen liepen ze via de Achterburgwal, de Oude Kennissteeg en het Oudekerksplein terug naar de Kit.
Het regende nog zonder pauzes. Traag en loom daalde het hemelwater op hen neer. De nattigheid deed geen afbreuk aan de business. Het droeve leger van behoeftigen trok in dichte drommen langs de roze etalages met schaarsgeklede vrouwen in velerlei fatsoen.
De Cock keek spottend opzij naar Vledder.
‘Gaan we nu Rooie Bertus arresteren?’
De jonge rechercheur ging niet op de provocatie in. ‘Waarom noemen ze hem de kleine kluisjesman?’
De Cock glimlachte.
‘Omdat hij een meester is in het kraken van kleine bankkluisjes. In zijn goede jaren heeft hij daar schatten mee verdiend.’ ‘Ken jij hem?’
De Cock knikte.
‘Ik heb Rooie Bertus wel eens gepakt voor een mishandeling. Hij had omgang met een vrouw die hem bedroog.’
‘Dat pikte Rooie Bertus niet?’
‘Hij sloeg haar een blauw oog en schopte haar de deur uit.’ ‘Is hij gewelddadig?’
‘Je bedoelt of hij mogelijk verantwoordelijk is voor de dood van Alida van Boskoop?’
‘Dat bedoel ik.’
De Cock trok zijn schouders op.
‘Hij is wel geen type Mozes, zoals Nanette het uitdrukte, maar handelend uit wraak, acht ik Rooie Bertus tot alles in staat.’ ‘Ook tot moord?’
De Cock knikte traag.
‘Ook tot moord. Hij is sterk, doet al jaren aan bodybuilding en is driftig van aard.’
Vledder wreef de regen van zijn gezicht.
‘In een paar jaar bajes kunnen wraakgevoelens flink groeien.’ ‘Ben je weer met een requisitoir bezig?’
Vledder reageerde niet.
Toen ze de hal van het politiebureau binnenstapten, wenkte Jan Kusters vanachter de balie De Cock met een kromme vinger. De oude rechercheur liep op hem toe.
‘Je hebt toch geen nieuwe moord voor ons?’ vroeg hij bezorgd. De wachtcommandant keek hem verbaasd aan.
‘Zijn jullie weer bezig met een moord? Ik heb er niets van gelezen.’