dat het gevolg van het feit dat Alida van Boskoop werkelijk vermoord blijkt te zijn?’
Aard van de Koperberg kneep zijn ogen even dicht. ‘Ik heb u gisteravond iets voorgelogen en daar heb ik nu spijt van.’
‘Door wie bent u inmiddels benaderd?’
‘Ik ben door niemand benaderd.’
‘Heer Van de Koperberg,’ sprak De Cock dwingend, ‘dit is mijn vak. Ik doe dit werk al jaren. En u bent een slechte leugenaar. Uw betoog mist de noodzakelijke overtuiging. U bent niet geloofwaardig genoeg.’
De grijze speurder pauzeerde even.
‘Daarom,’ ging hij verder, ‘herhaal ik nog eens: u hebt gisteravond wel degelijk aan moord gedacht. Het was geen loze kreet. U meende werkelijk dat Alida van Boskoop door moord om het leven was gekomen en u hebt daarbij wel degelijk de mogelijkheid overwogen dat die moord door haar dochters was gepleegd.’
De oude rechercheur boog zich nog verder naar de man toe. Zijn dicht bijeen staande donkere ogen waren pal bij. ‘Waar of niet?’ vroeg hij dwingend.
Aard van de Koperberg draaide zijn gezicht weg en knikte instemmend.
‘Waar.’
Het klonk als een zucht.
De Cock leunde achterover.
‘Nu concreet: waarom dacht u aan moord en beschuldigde u de dochters?’
‘Alida was bang voor haar dochters, haar moordzuchtige dochters.’
‘Moordzuchtig?’
‘Ik was niet de eerste man die Alida een huwelijksaanzoek deed. Ze was een bijzonder aantrekkelijke vrouw, een rijpere schoonheid. Er waren voor mij andere mannen die haar ten huwelijk hebben gevraagd.’
‘En?’
‘Ze is op al die huwelijksaanzoeken nooit ingegaan. Ze durfde niet.’
‘Waarom niet?’
‘Haar dochters dreigden haar te vermoorden wanneer ze dat wel deed.’
De Cock strekte zijn wijsvinger naar hem uit.
‘En uw huwelijksaanzoek?’
Aard van de Koperberg knikte traag.
‘Alida heeft een huwelijk met mij ernstig in overweging genomen. Het werd haar dood.’
Toen De Cock de volgende morgen na een verkwikkende nachtrust de grote recherchekamer van het bureau Warmoesstraat binnenstapte, trof hij Vledder achter zijn elektronische schrijfmachine.
De grijze speurder wierp missend zijn oude hoedje naar de kapstok, hing zijn natte regenjas op en raapte zijn hoedje van de vloer. Met een brede lach op zijn gezicht liep hij naar zijn jonge collega.
‘IJverig?’
Vledder keek op.
‘Je kunt mij niet van gebrek aan vlijt betichten.’
‘Nee, Dick, zeker niet.’
Vledder wees naar zijn schrijfmachine.
‘Ik ben bezig om het verhaal van Aard van de Koperberg op papier te zetten. Een hele klus. Er zijn bij mij toch een paar vragen overgebleven.’
‘Zoals?’
‘Aard van de Koperberg beweert dat hij aanvankelijk op zijn eerste beschuldiging is teruggekomen omdat hij, net als moeder Alida, bang was voor de dochters. Daarom zei hij dat zijn beschuldiging een leugen was om ons tot activiteit te dwingen. Mijn vraag: waarom was hij niet bang op het moment dat hij de beschudiging deed… en later wel?’
De Cock glimlachte.
‘Ik geloof dat ik dat begrijp. Toen hij gisteravond bij ons kwam en ik hem vertelde dat Alida van Boskoop was vermoord, speelde hij theater. Ik voelde dat vrijwel onmiddellijk aan. Hij wist op dat moment al dat Alida om het leven was gekomen en hoe dat gebeurde. Angela had hem dat verteld en hem verder uitdrukkelijk te verstaan gegeven dat zij hem nooit meer op de Brouwersgracht wilde zien.’
‘Maakte dat zoveel indruk?’
‘Blijkbaar. Hij heeft dat als een vorm van bedreiging gevoeld.’ ‘Er klopt toch iets niet,’ sprak Vledder opstandig. ‘De dochters zouden moeder Alida met de dood hebben bedreigd wanneer ze, met wie dan ook, in het huwelijk zou treden. Ze zouden bang zijn geweest om hun moeder als grote bron van inkomsten kwijt te raken. Wel… moord heeft toch hetzelfde effect?’ De Cock knikte hem bemoedigend toe.
‘Een knappe analyse. Heb je Aard van de Koperberg al eens nagetrokken?’
Vledder knikte.
‘Hij heeft een blanco strafblad en de door hem beheerde makelaardij heeft een goede naam.’
‘Ik hoop voor hem dat de pijnen in zijn benen niet terugkomen.’
Vledder keek hem verwijtend aan.
‘De pijnen in zijn benen interesseren mij geen zier. Wat doen we met hem?’
De Cock keek hem verrast aan.
‘Niets… voorlopig. Als we er binnen een week niet uitkomen, verhoren we hem opnieuw.’
‘En wat doen we met de dochters? Als we Aard van de Koperberg mogen geloven, hebben ze wel degelijk een motief.’ ‘Wat ben je ongeduldig in deze zaak,’ riep De Cock geprikkeld. ‘Je kunt niet overal direct op af springen. Dat is paniekrecherche.’
De oude rechercheur stak zijn wijsvinger omhoog.
‘Begrijp goed: van het mogelijke feit dat de dochters hun moeder hebben gedreigd haar te vermoorden als ze een huwelijk zou aangaan, is maar een getuige… de moeder zelf. En die is dood.’
‘Ze vertelde het aan Van de Koperberg.’
‘Sprak ze de waarheid? Spreekt Van de Koperberg de waarheid? Als de dochters werkelijk bij de dood van hun moeder zijn betrokken en ze vormen een gesloten front, dan krijgen wij het nog knap lastig. Ik vertrouw een beetje op Christina.’ ‘Hoezo?’
‘Zij was bereid ons in het Speulder- en Sprielderbos het graf van haar moeder te wijzen. En geloof me, dat was tegen de wil van Angela en Beatrijs in.’
Vledder sloeg geschrokken zijn hand voor zijn mond. ‘Ik was het vergeten.’
‘Wat?’
‘Je moet bij Buitendam komen.’
Commissaris Buitendam, de lange statige chef van het politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat, wenkte met een slanke hand naar de stoel voor zijn bureau.
‘Ga zitten, De Cock,’ sprak hij geaffecteerd. ‘Er bereiken mij verwarrende berichten. Mensen bellen mij, zoeken mij thuis op. Vertel mij eens, waar zijn jij en Vledder mee bezig?’ ‘Moord.’
Buitendam glimlachte.
‘Uiteraard… moord.’ Hij wees opnieuw naar de stoel. ‘Maar ga toch zitten.’
Rechercheur De Cock nam wat onwillig plaats. Het liefst bleef hij tijdens een onderhoud met Buitendam staan. Dan voelde hij zich sterker. Hij had geen hekel aan zijn commissaris. Dat niet. Maar hij bezag hem toch altijd met enige argwaan.
Zolang de politiechef de zaken ongemoeid liet, waren er geen spanningen. De botsingen ontstonden wanneer de commissaris meende dat het gedrag van De Cock enige correctie behoefde. Eerst dan werd de oude rechercheur opstandig en onhandelbaar en soms zelfs onredelijk. De volle vrijheid om bij het rechercheren naar eigen inzicht te handelen, was hem dierbaar. Elke betutteling, elke beknotting van zijn vrijheid beschouwde hij als een aantasting van zijn persoon, een smet op zijn kundigheid als speurder.
Buitendam glimlachte opnieuw. Beminnelijk.
‘Heeft de moord die jullie nu behandelen iets van doen met de verdwijning van een vrouw, waarover een man mij eergisteravond laat nog belde?’
‘Aard van de Koperberg.’
Buitendam knikte.
‘Inderdaad ene Aard van de Koperberg. Hij meende enige desinteresse bij jullie te bespeuren en was bang