van de schitterend geklede toeschouwers. Zijn broer en hij draaiden zich weer om teneinde naar het spektakel beneden te kijken, en ze handhaafden allemaal nog twintig minuten lang een ongemakkelijke stilte, totdat de plechtigheid werd beeindigd en het tijd was voor de lunch. De menigtes op de tribune en in de zaal braken op om elkaar in de wandelgangen te ontmoeten. Ze trof Vorkosigan, met Kodelka aan zijn zijde, pratend met zijn vader graaf Pjotr en een andere oudere man in een grafelijk gewaad. Vorpatril leverde haar af en verdween, en Aral begroette haar met een vermoeide glimlach.
‘Lieve kapitein, hou je het een beetje uit? Ik wil je voorstellen aan graaf Vorhalas. Admiraal Ruif Vorhalas was zijn jongere broer. We moeten zo gaan, want we worden verwacht bij een prive lunch met de prinses en prins Gregor.’
Graaf Vorhalas boog zich diep over haar hand. ‘Mevrouw. Ik ben vereerd.’
‘Graaf. Ik… heb uw broer maar heel even gezien. Maar admiraal Vorhalas kwam me voor als een man van buitengewone verdienste.’
‘Dank u, mevrouw. Dat vonden we allemaal. Ah, daar zijn de jongens. Ik heb ze beloofd dat ik ze zou voorstellen. Evon hunkert naar een positie binnen de staf, maar ik heb hem gezegd dat hij die moet verdienen. Ik wou dat Carl ook zoveel interesse in het leger had. Mijn dochter zal groen zien van jaloezie. U hebt een diepe indruk gemaakt op alle meisjes, weet u, mevrouw.’
De graaf snelde weg om zijn zoons te halen.
‘O… geologie. Zoologie. Hoffelijkheid. Vooral over hoffelijkheid. We hebben een brede discussie gehad. Ik denk dat we elkaar allemaal wat hebben geleerd.’ Ze glimlachte en knipperde zelfs niet met haar ogen. Commandant Evon Vorhalas, die er niet goed uitzag, zei: ‘Ja. Ik… heb een lesje geleerd dat ik nooit zal vergeten, mevrouw.’ Vorkosigan ging verder met voorstellen. ‘Commandant Vorhalas, heer Carl; luitenant Kodelka.’
Kodelka, die beladen was met plastic doorslagen, schijfjes, de staf van de opperbevelhebber van de strijdkrachten die Vorkosigan als gekozen regent zojuist was aangeboden en zijn eigen stok, en die niet zeker wist of hij hun de hand moest schudden of moest salueren, slaagde erin alles te laten vallen en geen van beide te doen. Er ontstond enig gedrang om de last weer te verzamelen, en Kodelka werd rood terwijl hij onhandig bukte. Droesjnakovi en hij legden tegelijkertijd een hand op zijn stok.
‘Ik heb uw hulp niet nodig, juffrouw,’ beet Kodelka haar zachtjes toe, en ze schrok terug en ging stijf rechtop achter Cordelia staan. Commandant Vorhalas gaf hem wat schijfjes terug. ‘Neemt u me niet kwalijk, meneer,’ zei Kodelka. ‘Dank u.’
‘Niets te danken, luitenant. Ik ben zelf ooit eens bijna geraakt door een zenuwvernietiger. Ik ben me doodgeschrokken. U bent een voorbeeld voor ons allen.’
‘Het… deed geen pijn, meneer.’
Cordelia, die uit eigen ervaring wist dat dat een leugen was, zweeg tevreden. Het groepje ging uit elkaar, naar hun verschillende bestemmingen. Cordelia bleef even voor Evon Vorhalas staan. ‘Het was aangenaam kennis met u te maken, commandant. Ik voorspel dat u ver zult komen, in uw toekomstige carriere… en met in de richting van Kyril.’
Vorhalas glimlachte strak. ‘Ik denk dat u dat ook zult doen, mevrouw.’ Ze wisselden behoedzame en eerbiedige knikjes uit, Cordelia draaide zich om en pakte Vorkosigans arm om hem naar zijn volgende verplichting te begeleiden, gevolgd door Kodelka en Droesjnakovi.
Een week later gleed de Barrayaraanse keizer weg in zijn laatste coma, maar daarna leefde hij nog een week zwakjes voort. Aral en Cordelia werden in de vroege ochtend op Huize Vorkosigan uit bed gehaald door een speciale boodschapper van de keizerlijke residentie, met de eenvoudige woorden: ‘De dokter denkt dat het tijd is, meneer.’ Ze kleedden zich haastig aan en gingen met de boodschapper mee terug naar de prachtige kamer die Ezar had gekozen voor de laatste maand van zijn leven, en waar de kostbare antieke meubelstukken bedolven lagen onder allerhande geneeskundige apparaten, afkomstig van andere planeten.
Het was vol in de kamer, met de lijfartsen van de oude man, Vortala, graaf Pjotr en zijzelf, de prinses en prins Gregor, enkele ministers en een paar mannen van de generale staf. Ze hielden staande een stille dodenwake van bijna een uur voordat de roerloze, wegkwijnende gestalte op het bed bijna onmerkbaar een nog grotere roerloosheid aannam. Cordelia vond het een gruwelijk tafereel om de jongen aan bloot te stellen, maar zijn aanwezigheid scheen vanuit ceremonieel oogpunt noodzakelijk te zijn. Heel rustig knielden ze een voor een, te beginnen met Vorkosigan, neer voor Gregor en legden hun handen tussen die van hem, om hun geloften van trouw te hernieuwen. Ook Cordelia werd door Vorkosigan naar de jongen geleid om voor hem te knielen. De prins — keizer — had het haar van zijn moeder, maar de lichtbruine ogen van Ezar en Serg, en Cordelia merkte dat ze zich afvroeg hoeveel van zijn vader of zijn grootvader hij latent in zich meedroeg, wat pas tot uitdrukking zou komen als hij de macht had die met de leeftijd zou komen.
Van alle aanwezigen was kapitein Negri de enige die huilde. Dat wist Cordelia alleen doordat ze naast hem stond in de donkerste hoek van de kamer en hem tweemaal met de rug van zijn hand langs zijn gezicht zag vegen. Zijn gezicht werd voor enige tijd rood en de lijnen werden dieper; toen hij naar voren stapte om zijn gelofte af te leggen, had het weer de normale uitdrukkingsloze hardheid. Cordelia vond de vijf dagen durende rouwperiode die volgde slopend, maar ze begreep dat die niet zo afmattend was geweest als die voor kroonprins Serg, die twee weken had geduurd, ondanks het ontbreken van een lichaam als middelpunt. De algemene opvatting was dat prins Serg de dood van een heldhaftig soldaat was gestorven. Volgens Cordelia waren er maar vijf mensen die de hele waarheid over die subtiele moord kenden. Nee, vier, nu Ezar er niet meer was. Misschien was het graf wel de veiligste bewaarplaats voor Ezars geheimen. De kwelling van de oude man was nu in elk geval voorbij, hij had zijn tijd uitgediend en zijn era was ten einde.
Er was geen echte kroning voor de jonge keizer, maar in plaats daarvan een verrassend zakelijke, hoewel smaakvol aangeklede plechtigheid gedurende een aantal dagen in de Raadszaal waarbij de persoonlijke geloftes werden verzameld van ministers, graven, een grote hoeveelheid van hun familieleden, en anderen die nog geen trouw hadden gezworen in de sterfkamer van Ezar. Ook aan Vorkosigan werden geloftes afgelegd, en hoe meer het er werden, hoe meer die op hem leken te drukken, alsof ze allemaal letterlijk gewicht hadden. De jongen, die nauw werd bijgestaan door zijn moeder, hield zich goed. Kareen zorgde ervoor dat Gregors uurlijkse rustpauzes gerespecteerd werden door de drukbezette, ongeduldige mannen die in groten getale naar de hoofdstad waren gekomen om hun plicht te vervullen. De eigenaardigheid van het Barrayaraanse regeringsstelsel, met al zijn ongeschreven wetten, drong niet onmiddellijk maar geleidelijk tot Cordelia door. En toch leek het voor hen te werken, op een of andere manier. Ze zorgden ervoor dat het werkte. Doen alsof en een regering daarmee tot werkelijkheid maken. Misschien waren alle regeringen in essentie eensgezind in stand gehouden verzinsels.
Nadat de stroom van plechtigheden tot bedaren was gekomen, begon Cordelia eindelijk een huiselijke routine te ontwikkelen in Huize Vorkosigan. Niet dat er zoveel te doen was. Op de meeste dagen vertrok Vorkosigan bij zonsopgang, samen met Kodelka, en kwam na het donker terug om snel een koud souper te gebruiken en zichzelf op te sluiten in de bibliotheek of daar mannen te ontvangen, totdat het bedtijd was. Zijn lange werkdagen waren een startinvestering, hield Cordelia zichzelf voor. Hij zou ingewerkt raken, efficienter worden, als hij niet meer alles voor de eerste keer deed. Ze herinnerde zich haar eerste gezagvoerderschap over een schip van de Betaanse Sterrenkundige Verkenning — niet zo heel lang geleden — en haar eerste paar maanden van nerveuze, overdreven voorbereidingen. Later waren de moeizaam aangeleerde taken haar als vanzelf afgegaan, daarna bijna onbewust, en toen had ze weer een priveleven gekregen. Zo zou het bij Aral ook gaan. Ze wachtte geduldig en glimlachte als ze hem zag. Bovendien had ze een baan. Zwanger zijn. Dat was een taak met een aanzienlijke status, te oordelen naar de manier waarop ze door iedereen in de watten werd gelegd,