‘Wat zeg je daar, jongen?’ zei Harwin.

‘Dat ik voor jullie wil smeden.’ Gendry knielde voor heer Beric. ‘Als u mij hebben wilt, heer, dan zou ik nuttig werk kunnen doen. Ik heb gereedschap en messen gemaakt, en een keer een hele aardige helm. Die heeft een van de mannen van de Berg me afgepakt toen we gegrepen werden.’

Arya beet op haar lip. Hij wil me ook in de steek laten.

‘Je bent beter af als je bij heer Tulling in Stroomvliet dient,’ zei heer Beric. ‘Ik kan je niet voor je werk betalen.’

‘Ik ben nog nooit betaald. Ik heb een smidse nodig, eten, en een slaapplaats, meer niet, heer.’

‘Een smid is bijna overal welkom, en zeker een bekwame wapensmid. Waarom zou je bij ons blijven?’

Arya kon aan Gendry’s stomme kop zien dat hij hard nadacht. ‘Wat u zei in de Holle Heuvel, dat jullie de mannen van koning Robert zijn, en broeders, dat beviel me wel. Het beviel me ook dat u de Jachthond een proces gaf. Heer Bolten hing de mensen gewoon op of onthoofdde ze, en heer Tywin en ser Amaury waren al net zo. Ik ben liever uw smid.’

‘Er vallen heel wat malien te repareren, heer,’ bracht Jaak heer Beric in herinnering. ‘De meeste hebben we van de doden afgestroopt, en waar de dood doorheen is gekomen zitten gaten.’

‘Je bent niet goed wijs, jongen,’ zei Liem. ‘Wij zijn vogelvrij. Het schuim der aarde voor het merendeel, op heer Beric na. En je moet ook niet denken dat het eraan toegaat zoals in die idiote liedjes van Tom. Je zult heus geen kusjes van een prinses stelen of in een gestolen harnas aan een toernooi deelnemen. Sluit je bij ons aan en je eindigt met een strop om je nek of met je hoofd bovenop een slotpoort.’

‘Dat doen ze toch ook met jullie,’ zei Gendry.

‘Nou en of,’ zei Jaak Geluk opgeruimd. ‘De kraaien azen op ons allemaal. Heer, die jongen lijkt me wel dapper, en wat-ie te bieden heeft kunnen we goed gebruiken. Luister naar Jaak en neem hem aan.’

‘En snel ook,’ ried Harwin hem grinnikend aan, ‘voordat zijn koortsstuip overgaat en hij weer bij zijn volle verstand is.’

Een flauw lachje gleed over heer Berics lippen. ‘Thoros, mijn zwaard.’

Ditmaal stak de Bliksemheer de kling niet in brand maar raakte er slechts even Gendry’s schouder mee aan. ‘Gendry, zweer je voor het aangezicht van goden en mensen dat je zult verdedigen wat weerloos is, alle vrouwen en kinderen zult beschermen, je aanvoerders, je heer en je koning zult gehoorzamen, dapper zult strijden als dat nodig is en de andere taken die je worden opgelegd zult uitvoeren, hoe moeilijk, nederig of gevaarlijk ze ook zijn?’

‘Dat zweer ik, heer.’

De heer uit de Marken bracht het zwaard van de rechter schouder naar de linker en zei: ‘Sta op, ser Gendry, als Ridder van de Holle Heuvel, en wees welkom in onze broederschap.’

Bij de deur klonk een rauw, raspend gelach.

De regen liep in stralen van hem af. Zijn verbrande arm was in bladeren en linnen gewikkeld en werd door een primitieve draagdoek stevig tegen zijn borst gedrukt, maar de oudere brandwonden waardoor zijn gezicht getekend was glinsterden zwart en glibberig in de gloed van hun vuurtje. ‘Nog meer ridders aan het slaan, Dondarrion?’ zei de indringer grommend. ‘Daar zou ik je nog eens van voren af aan voor moeten doodsteken.’

Heer Beric keek hem koeltjes aan. ‘Ik had gehoopt dat we je voor het laatst gezien hadden, Clegane. Hoe heb je ons gevonden?’

‘Dat was niet zo moeilijk. Die gore rook van jullie was tot in Oudstee te zien.’

‘Wat is er van mijn wachtposten geworden?’

Clegane trok met zijn mond. ‘Die twee blinden? Misschien heb ik ze wel allebei gedood. Wat zou je dan doen?’

Angui spande zijn boog. Pees ook. ‘Wil je zo graag dood, Sandor?’ vroeg Thoros. ‘Je moet gek of dronken zijn, dat je ons hierheen bent gevolgd.’

‘Dronken van de regen? Jullie hadden me niet eens genoeg goud gelaten om een beker wijn te kopen, stelletje hoerenzonen.’

Angui spande een pijl. ‘Wij zijn vogelvrij en. Die stelen nu eenmaal. Dat staat in de liederen, en als je het vriendelijk vraagt wil Tom er misschien een voor je zingen. Wees blij dat we je niet gedood hebben.’

‘Kom maar eens proberen, Schutter. Dan pak ik je die pijlkoker af en steek de pijlen recht in je sproetige reet.’

Angui hief zijn boog op, maar voordat hij kon schieten hief heer Beric een hand op. ‘Wat kom je hier doen, Clegane?’

‘Mijn eigendom terughalen.’

‘Je goud?’

‘Wat dacht je dan? Niet omdat ik zo graag je gezicht wilde zien, Dondarrion, laat ik je dat wel vertellen. Je bent nu nog lelijker dan ik. En nog een roofridder bovendien, krijg ik de indruk.’

‘Ik heb je een briefje gegeven in ruil voor je goud,’ zei heer Beric kalm. ‘Een belofte om te betalen als de oorlog afgelopen is.’

‘Met dat papiertje heb ik mijn gat afgeveegd. Ik wil het goud.’

‘Dat hebben we niet meer. Ik heb Groenebaard en de Jagersman ermee naar het zuiden gestuurd om aan de overkant van de Mander graan en zaad te kopen.’

‘Om al die mensen te voeden van wie jij de oogst hebt verbrand,’ zei Gendry.

‘O, gaat het daar nu om?’ Sandor Clegane lachte weer. ‘Dat is toevallig precies wat ik ermee wou doen. Een troep lelijke boeren en hun pokdalige jongen te vreten geven.’

‘Je liegt,’ zei Gendry.

‘Die jongen kan zijn mondje wel roeren, merk ik. Waarom geloven jullie hem wel en mij niet? Zou het mijn gezicht kunnen zijn?’ Clegane wierp een blik op Arya. ‘Ga je haar ook tot ridder slaan, Dondarrion? De eerste achtjarige meisjesridder?’

‘Ik ben twaalf,’ loog Arya luid, ‘en als ik wil kan ik heus wel ridder worden. Ik zou jou ook kunnen doden als Liem me mijn mes niet had afgepakt.’ Ze werd nog kwaad als ze daaraan dacht.

‘Daarvoor moet je bij Liem wezen, niet bij mij. En loop dan maar gauw weg met je staart tussen je poten. Weet je wat honden met wolven doen?’

‘De volgende keer maak ik je echt dood. En je broer ook.’

‘Nee.’ Zijn donkere ogen vernauwden zich. ‘Dat zul je niet.’ Hij keerde zich weer naar heer Beric toe. ‘Zeg, als je mijn paard eens tot ridder sloeg? Het schijt nooit in de zaal en trapt niet vaker dan de meeste anderen, dus het heeft die ridderslag wel verdiend. Tenzij je van plan bent dat ook te stelen.’

‘Als je er nou eens op ging zitten en wegreed,’ waarschuwde Liem hem.

‘Ik ga alleen maar weg met mijn goud. Jullie eigen god zei dat ik onschuldig was…’

‘De Heer des Lichts heeft je het leven teruggegeven,’ verklaarde Thoros van Myr. ‘Hij heeft niet gezegd dat je de wedergeboren Baelor de Gezegende bent.’ De rode priester trok zijn zwaard, en Arya zag dat Jaak en Merrit hetzelfde hadden gedaan. Heer Beric had het wapen waarmee hij Gendry tot ridder had geslagen nog in zijn hand. Misschien doden ze hem nu wel.

De mond van de Jachthond trok weer. ‘Jullie zijn gewoon maar ordinaire dieven.’

Liem keek hem woedend aan. ‘Jouw leeuwenvriendjes rijden een dorp in, pikken al het eten en elk muntstuk dat ze vinden in en noemen dat “foerageren”. De wolven ook, dus waarom wij niet? Niemand heeft je beroofd, hond. Je bent gewoon netjes “befoerageerd” .’

Sandor bekeek hun gezichten een voor een, alsof hij ze allemaal in zijn geheugen wilde prenten. Toen liep hij naar buiten, het donker en de stromende regen in waaruit hij was opgedoken. Hij zei geen woord meer. De vogelvrij en wachtten en vroegen zich af…

‘Laat ik maar eens gaan kijken wat hij met onze wachtposten heeft uitgevoerd.’ Voordat hij wegging wierp Harwin een behoedzame blik naar buiten om zich ervan te vergewissen dat de Jachthond niet pal achter de deur op de loer lag.

‘Hoe komt die smeerlap eigenlijk aan al dat goud?’ zei Liem Limoenmantel om de spanning te breken.

Angui haalde zijn schouders op. ‘Hij heeft het toernooi van de Hand gewonnen. In Koningslanding.’ De boogschutter grijnsde. ‘Ik had zelf ook een aardig sommetje gewonnen maar toen kwam ik Dansie tegen, en Jaede, en Alayaya. Zij hebben me geleerd hoe geroosterde zwaan smaakt, en hoe het is om in wijn uit het Prieel

Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату
×