te baden.’

‘Alles uitgepist zeker?’ lachte Liem.

‘Niet alles. Ik heb deze laarzen gekocht, en deze uitstekende dolk.’

‘Je had een lapje grond moeten kopen en van een van die geroosterde zwanenmeisjes een fatsoenlijke vrouw moeten maken,’ zei Jaak Geluk. ‘Had je spruitjes en spruiten kunnen telen.’

‘De Krijgsman beware me! Het zou doodzonde zijn geweest om goud in spruitjes om te zetten.’

‘Ik hou van spruitjes,’ zei Jaak gegriefd. ‘Ik zou nu best een maaltje lusten.’

Thoros van Myr negeerde hun geklets. ‘De Jachthond is meer dan een paar zakken goud kwijt,’ peinsde hij. ‘Hij is bovendien zijn baas en zijn kennel kwijt. Hij kan niet naar de Lannisters terug, de Jonge Wolf zal hem nooit accepteren en bij zijn broer is hij vermoedelijk ook niet welkom. Dat goud was alles wat hij nog had, dunkt me.’

‘Vervloekt nog an toe,’ zei Wate de Molenaar. ‘Dan komt-ie ons straks vast in onze slaap vermoorden.’

‘Nee.’ Heer Beric had zijn zwaard opgestoken. ‘Sandor Clegane zou ons allemaal met liefde vermoorden, maar niet in onze slaap. Angui, jij rijdt morgen met Baardeloze Dik in de achterhoede. Als je Clegane nog achter ons aan ziet snuffelen, schiet dan zijn paard dood.’

‘Het is een goed paard,’ protesteerde Angui.

‘Ja,’ zei Liem. ‘Laten we verdorie de berijder doodschieten. We kunnen dat paard wel gebruiken.’

‘Liem heeft gelijk,’ zei Pees. ‘Laat mij maar eens een paar veren in die hond jagen, dan druipt-ie wel af.’

Heer Beric schudde zijn hoofd. ‘Clegane heeft in de holle heuvel zijn leven verworven. Ikzal hem er niet van beroven.’

‘Heer Beric is wijs,’ zei Thoros tegen de anderen. ‘Broeders, een gerechtelijke tweekamp is heilig. Jullie hebben mij aan R’hllor horen vragen om in te grijpen en jullie hebben gezien hoe zijn vurige vinger heer Berics zwaard doormidden brak, net toen hij er een eind aan wilde maken. Het lijkt erop dat de Heer des Lichts nog iets met Joffry’s Jachthond voorheeft.’

Harwin was al snel in de brouwerij terug. ‘Puddingvoet sliep als een os, maar was ongedeerd.’

‘Wacht maar tot ik hem in mijn vingers krijg,’ zei Liem. ‘Dan krijgt hij er een schijtgat bij. Dankzij hem hadden we allemaal dood kunnen zijn.’

Niemand sliep die nacht erg lekker, wetend dat Sandor Clegane zich ergens in de buurt buiten in het donker bevond. Arya rolde zich warm en knus bij het vuur op, maar kon toch de slaap niet vatten. Terwijl ze onder haar mantel lag, haalde ze het muntje te voorschijn dat ze van Jagen H’ghar gekregen had en klemde haar vingers eromheen. Dat gaf haar een gevoel van kracht, want ze dacht eraan hoe ze het spook van Harrenhal was geweest. Toen kon ze doden met een fluistering.

Maar Jagen was weg. Hij had haar in de steek gelaten. Hete Pastei ook, en nu gaat Gendry ook nog weg. Lommie was dood, Yoren was dood, Syrio Forel was dood, zelfs haar vader was dood, en Jagen was verdwenen nadat hij haar een stom muntje had gegeven. ‘Valar morghulis,’ fluisterde ze zachtjes en kneep haar vuist dicht, zodat de randen van de munt in haar handpalm groeven. ‘Ser Gregor, Dunsen, Polver, Raf het Lieverdje. De Kietelaar en de Jachthond. Ser Ilyn, ser Meryn, koning Joffry, koningin Cersei.’ Arya probeerde zich voor te stellen hoe ze eruit zouden zien als ze dood waren, maar ze kon zich hun gezichten maar moeilijk voor de geest halen. De Jachthond zag ze wel, en zijn broer de Berg, en Joffry’s gezicht of dat van zijn moeder zou ze nooit vergeten… maar Raf, Dunsen en Polver vervaagden al, en zelfs de Kietelaar, die zo’n doodgewoon gezicht had.

Ten slotte werd ze toch door slaap overmand, maar in het holst van de nacht werd Arya tintelend weer wakker. Het vuur was tot sintels opgebrand. Modde stond bij de deur en buiten liep een tweede wachter heen en weer. Het was gestopt met regenen en ze hoorde wolven huilen. Wat dichtbij, dacht ze, en wat een boel. Het klonk of ze allemaal om de stal heen liepen, bij tientallen, misschien zelfs bij honderden. Ik hoop dat ze de Jachthond opvreten. Ze dacht aan wat hij over wolven en honden had gezegd.

Bij het ochtendkrieken zwaaide septon Ut nog aan de boom, maar de bruine broeders waren buiten in de regen met schoppen ondiepe graven voor de overige doden aan het delven. Heer Beric dankte hen voor het onderdak en de maaltijd en gaf hun een zak zilveren hertenbokken als bijdrage aan de herbouw. Harwin, Luc Lijkterop en Wate de Molenaar gingen op verkenning maar vonden wolven noch jachthonden.

Toen Arya haar zadelriem vastgespte kwam Gendry naar haar toe om te zeggen dat het hem speet. Ze zette een voet in de stijgbeugel en zwaaide zich in het zadel, zodat ze op hem neer in plaats van naar hem op kon kijken. Je had in Stroomvliet zwaarden voor mijn broer kunnen maken, dacht ze, maar wat ze zei was: ‘Wat kan mij het schelen als jij zo’n stomme vogelvrije ridder wilt zijn en je wilt laten ophangen? Dan ben ik al vrijgekocht en bij mijn broer in Stroomvliet.’

Die dag regende het gelukkig niet, en deze keer schoten ze bij uitzondering eens flink op.

Bran

De toren stond op een eiland, het evenbeeld ervan weerspiegeld in het stille blauwe water. Als de wind waaide golfden er rimpels over het oppervlak van het meer die elkaar als spelende jongens achternazaten. De oevers waren overvloedig met eiken begroeid, een dicht bos waarvan de grond bezaaid was met gevallen eikels. Daarachter lag het dorp, of wat ervan restte.

Het was het eerste dorp dat ze tegenkwamen sinds ze de uitlopers van de bergen achter zich hadden gelaten. Mira was van tevoren op verkenning uitgegaan om er zeker van te zijn dat er niemand tussen de ruines op de loer lag. Terwijl ze met net en speer in de hand tussen eiken en appelbomen door sloop, schrikte ze drie edelherten op die wegschoten door het struikgewas. Zomer zag de flitsende beweging en ging er meteen achteraan. Bran zag de schrikwolf wegstuiven, en heel even wilde hij niets liever dan in zijn huid kruipen en met hem meerennen, maar Mira wenkte dat ze moesten komen. Met tegenzin keerde hij Zomer de rug toe en spoorde Hodor aan om het dorp in te gaan. Jojen liep naast hen.

Van hier tot de Muur bestond het terrein uit grasland, wist Bran: braakliggende akkers en lage, golvende heuvels, hooggelegen weiden en laaggelegen moerassen. Ze zouden nu veel makkeliiker vooruitkomen dan in de bergen achter hen, maar zoveel open terrein verontrustte Mira. ‘Ik voel me naakt,’ bekende ze. ‘We kunnen ons nergens verstoppen.’

‘Van wie is dit gebied?’ vroeg Jojen aan Bran.

‘Van de Nachtwacht,’ antwoordde hij. ‘Dit is de Gift. De Nieuwe Gift, en ten noorden daarvan Brandons Gift.’ Maester Luwin had hem de geschiedenis ervan geleerd. ‘Brandon de Bouwer heeft het hele gebied ten zuiden van de Muur in een strook van vijfenzeventig mijl aan de zwarte broeders gegeven, ter… ter ondersteuning en onderhoud.’ Hij was er trots op dat hij dat stuk nog wist. ‘Volgens sommige maesters was het een andere Brandon en niet de Bouwer, maar het blijft Brandons Gift. Duizenden jaren later bezocht de goede koningin Alysanne de Muur op haar draak Zilverwiek, en zij vond dat de Nachtwacht zo dapper was dat ze de omvang van hun gebied door de Oude Koning liet verdubbelen tot honderdvijftig mijl. Dus dat was de Nieuwe Gift.’ Hij wuifde met zijn hand. ‘Hier. Dit allemaal.’

In het dorp woonde al jaren niemand meer, zag Bran. Alle huizen waren ingestort. Ook de herberg. Hij had zo te zien als herberg nooit veel voorgesteld, maar nu stonden er alleen nog een stenen schoorsteen en twee gebarsten muren overeind, tussen een stuk of wat appelbomen. Eentje groeide er in de gelagkamer, waar een tapijt van natte bruine bladeren en rottende appels de vloer bedekte. De lucht was bezwangerd met hun geur, een wee zoet, ciderachtig aroma dat bijna bedwelmend was. Mira prikte met haar kikkerspeer in een paar appels, op zoek naar exemplaren die nog eetbaar waren, maar ze waren allemaal bruin en wormstekig.

Het was een vredig oord, stil, rustig en een lust voor het oog, maar Bran vond een lege herberg iets treurigs hebben, en Hodor leek hetzelfde te voelen. ‘Hodor?’ zei hij enigszins verward. ‘Hodor? Hodor?’

‘Dit is goede grond.’ Jojen pakte een handje aarde en wreef die fijn tussen zijn vingers. ‘Een dorpje, een herberg, een versterkte hofstede in het meer, al die appelbomen… maar waar zijn de mensen, Bran? Waarom zouden ze van zo’n plek wegtrekken?’

‘Uit angst voor de wildlingen,’ zei Bran. ‘De wildlingen komen over de Muur of door de bergen om te roven,

Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату
×