Sam, op zijn beurt, bekeek de ander, die tegen een donkere achtergrond stond en over een lichte malienkolder een mantel van veren droeg. Aan de hals werd de mantel bijeengehouden door een gesp van vuuropaal. Brahma droeg op het hoofd een purperen kroon, vol fonkelende amethisten en in zijn rechterhand een scepter waarin de negen beschermende edelstenen. Zijn ogen waren twee donkere plekken in een donker gezicht. Het zachte getinkel van een viena was om hem heen. ‘Sam?’ zei hij. Sam knikte.
‘Ik tracht uw ware identiteit te raden, Heer Brahma. Ik moet toegeven dat ik het niet kan.’
‘Zo hoort het ook,’ zei Brahma, ‘als men een god moet zijn die was, die is en altijd wezen zal.’
‘Mooi pak heb je aan,’ zei Sam. ‘Zeer indrukwekkend.’
‘Dank je. Ik kan het moeilijk geloven dat je nog steeds bestaat. Ik heb na controle vastgesteld, dat je langer dan een halve eeuw niet geprobeerd hebt een nieuw lichaam te bemachtigen. Je neemt wel een risico.’
Sam haalde zijn schouders op. ‘Het leven is vol risico, spel, onzekerheden …’
‘Inderdaad,’ zei Brahma. ‘Pak een stoel en ga zitten. Maak het je gemakkelijk.’
Sam deed wat hem gezegd werd en toen hij weer opkeek, zat Brahma op een hoge troon van rood marmer met een bijpassende parasol die daarboven bolde. ‘Dat ziet er wel een beetje ongemakkelijk uit,’ merkte hij op.
‘Schuimrubber kussens,’ antwoordde de god glimlachend. ‘Je mag roken als je wilt.’
‘Dank je.’ Sam haalde zijn pijp uit zijn gordeltas, stopte hem, drukte hem zorgvuldig aan en stak hem aan.
‘Wat heb je al die tijd gedaan?’ vroeg de god, ‘sinds je het Hemelse verblijf verliet?’
‘Mijn eigen tuintje bewerkt,’ zei Sam.
‘We hadden je hier best kunnen gebruiken,’ zei Brahma, ‘in onze afdeling watercultuur. Wat dat betreft, misschien kan dat nog. Vertel me eens wat meer over je verblijf onder de mensen.’
‘Ach, tijgerjachten, grensconflicten met aangrenzende vorstendommetjes, het moreel van de harem hooghouden, een beetje botanisch onderzoek en meer dergelijke dingen … Precies zoals het leven is,’ zei Sam. ‘Mijn krachten nemen af en ik zoek mijn jeugd weer. Ik hoor echter dat ik om die weer te krijgen een hersenonderzoek moet ondergaan. Is dat juist?’
‘Laatste mode,’ zei Brahma. ‘Met welk doel, als ik vragen mag?’
‘Opdat het kwade zal vergaan en het goede bestaan,’ zei de god glimlachend.
‘Stel dat ik slecht ben,’ vroeg Sam, ‘hoe moet ik dan vergaan?’
‘Dan zal van je verlangd worden dat je je karmische last vermindert door in een lager bestaan te werken.’
‘Kan je me ook cijfers noemen van het percentage dat mislukt ten opzichte van het percentage dat slaagt?’
‘Denk niet te gering over mijn alwetendheid,’ zei Brahma, achter zijn scepter een geeuw onderdrukkend, ‘al moet ik toegeven dat ik op het ogenblik de cijfers vergeten ben.’ Sam grinnikte. ‘Je zegt dat je in de Hemelse Stad een tuinman nodig hebt?’
‘Ja,’ zei Brahma. ‘Zou jij naar dat baantje willen solliciteren?’
‘Ik weet het niet,’ zei Sam. ‘Misschien wel!’
‘En misschien niet?’ zei de ander.
‘Misschien niet,’ stemde hij in. ‘Vroeger werd er niet met iemands hersens gehannest. Als een van de Eersten verjonging wenste, betaalde hij de prijs voor het lichaam en werd bediend.’
‘We leven niet meer in de dagen van vroeger, Sam. Er is een nieuw tijdperk aangebroken.’
‘Je zou haast denken, dat je alle Eersten, die niet achter je staan, wilt doen verdwijnen.’
‘In een pantheon is plaats voor velen, Sam. Er is ook een nis voor jou als je wilt.’
‘En als ik niet wil?’
‘Vraag dan in de Hal van Karma om je lichaam.’
‘En als ik goddelijkheid verkies?’
‘Dan worden je hersenen niet getest. De Meesters zal worden aangeraden je snel en goed te bedienen. Dan wordt er een vliegtuig gestuurd om je naar de Hemel te brengen.’
‘Ik moet er over nadenken,’ zei Sam. ‘Ik ben erg gesteld op deze wereld, hoewel die in een duistere tijd verkeert. Aan de andere kant, die gehechtheid kan me niet doen genieten van de dingen die ik verlang, als er besloten wordt dat ik de ware dood moet sterven of terugkomen in de vorm van een aap om door de rimboe te dwalen. Maar ik ben ook niet dol op kunstmatige volmaaktheid, zoals die in de Hemel bestond tijdens mijn laatste verblijf.
Wacht een ogenblik, ik moet even mediteren.’
‘Ik vind een dergelijke besluiteloosheid aanmatigend,’ zei Brahma, ‘als je net zo’n aanbod is gedaan.’
‘Dat begrijp ik en ik zou dat waarschijnlijk ook vinden als ik in jouw schoenen stond. Maar als ik god en jij ik was, dan zou ik geloof ik, toch genadig een ogenblik stilte toestaan als een man een zeer belangrijke beslissing over zijn leven moet nemen.’
‘Sam, je ben een onmogelijke pingelaar! Wie zou het in zijn hoofd halen mij te laten wachten terwijl zijn onsterfelijkheid op het spel staat? Je wilt toch zeker niet met mij pingelen?’
‘Ach, ik stam af van een lange reeks hippomanderhandelaars en ik heb zeer dringend ergens behoefte aan.’
‘En wat is dat dan?’
‘Het antwoord op enige vragen die me al een poosje bezig houden.’
‘Zoals…?’
‘Zoals je weet, ben ik meer dan een eeuw geleden opgehouden met het bezoeken van de oude Raadsvergaderingen, want het waren langdradige zittingen geworden, die berekend waren op het uitstellen van beslissingen en in eerste aanleg een excuus voor een Festival der Eersten. Nu heb ik niets tegen festivals. Eerlijk gezegd: anderhalve eeuw geleden ging ik er uitsluitend naar toe om weer eens een goede aardse borrel te drinken. Maar ik vond dat we iets moesten doen voor de passagiers, net als voor de nakomelingen van onze vele lichamen in plaats van hen te laten ronddolen in een kwaadaardige wereld die weer tot barbaarsheid vervalt. Ik vond, dat wij van het eerste uur, hen moesten helpen, hun de vruchten moesten garanderen van de techniek die we in stand gehouden hadden en niet voor onszelf een onneembaar paradijs moesten bouwen en de wereld behandelen als de combinatie van een goktent en een hoerenkast. Ik heb me lang afgevraagd waarom er niets gedaan werd. Het leek een eerlijke en onpartijdige manier om een wereld te besturen.’
‘Ik neem aan dat je een Progessivist bent?’
‘Nee,’ zei Sam, ‘slechts een weetgierige. Ik ben nieuwsgierig, dat is alles, ik ben nieuwsgierig naar de redenen.’
‘Het antwoord op je vraag,’ zei Brahma, ‘is dat ze er nog niet aan toe zijn. Als we onmiddellijk hadden gehandeld — ja, dan had het gekund. Maar eerst waren we onverschillig.
En toen later de vraag naar voren kwam, waren we onderling verdeeld. Er ging te veel tijd voorbij. Ze zijn niet klaar en dat zullen ze nog in geen eeuwen zijn. Als ze in dit stadium blootgesteld worden aan een voortgeschreden techniek, resulteren de oorlogen die daaruit voortkomen in de vernietiging van het begin dat zij reeds gemaakt hebben. Ze zijn ver gekomen. Ze zijn met een beschaving begonnen naar de wijze van hun vaderen. Maar het zijn nog kinderen en als kinderen zouden ze spelen met onze giften en zich eraan branden.
Het zijn onze kinderen, kinderen van onze reeds lang overleden eerste lichamen, en tweede en derde en nog vele daarna en zodoende dragen wij de ouderlijke verantwoordelijkheid tegenover hen. We mogen hun niet toestaan in versneld tempo in een industriele revolutie te geraken en zo de eerste duurzame gemeenschap op deze planeet te vernietigen. Onze ouderlijke plichten kunnen het beste worden nagekomen door hen te leiden zoals wij doen, door de Tempels. Goden en godinnen zijn in wezen ouderfiguren, wat is dus juister en beter dan dat wij deze rollen aanvaarden en ze ook spelen?’
‘Waarom vernietigen jullie dan hun eigen kinderlijke technologie? Voor zover ik me kan herinneren is de drukpers driemaal opnieuw uitgevonden en iedere keer weer opnieuw door jullie opgeruimd.’
‘Dat was om dezelfde reden: ze waren er nog niet klaar voor. En het was ook geen echte nieuwe uitvinding, meer iets dat men zich nog van vroeger herinnerde. Het was iets legendarisch, dat iemand weer ging namaken. Een echte uitvinding moet het resultaat zijn van factoren die reeds in de cultuur aanwezig waren, en niet uit het verleden opgevist worden als een konijn uit een hoge hoed.’